Er is een man heel hard aan het rennen. Het is Jona. Hij rent weg van God. En weet je waarom? God wil dat Jona naar een stad gaat. De stad Nineve. Daar maken ze de hele tijd ruzie en doen ze gemene dingen. Als ze zo doorgaan, loopt het heel slecht met ze af! Maar God wil ze nog één kans geven. Maar ja, dan moet Jona er wel heen gaan en vertellen dat ze aardig voor elkaar moeten zijn.
Jona komt aan in een haven: Ik ga echt niet naar Nineve! Ik heb helemaal geen zin om gemene mensen te helpen. Laat God ze maar straf geven. Eigen schuld, dikke bult. Jona gaat aan boord van een schip en vaart heel ver weg. Het schip wiegt Jona in een diepe, diepe slaap.
Maar dan begint het ineens te stormen! Eerst heel zachtjes... Zijn jullie weleens in een storm geweest? Moeten we in een storm zitten? Wat gebeurt er dan? Eén keer. Dan gaat het heel hard waaien, er is heel veel wind. Alle golven over de reling.
'Het stormt!' Roept de kapitein. Slaapkop! Jij moet ook aan dek komen, meteen! Huh wat? Storm? Oeh! Storm! Jona snapt wat er gebeurt: Deze storm is mijn schuld, zegt hij. Omdat ik van God ben weggelopen! 'Gooi mij in de zee en je zult zien dat de storm gaat liggen.' Maar dat wil de kapitein natuurlijk niet. Je gaat niet zomaar iemand overboord gooien? Jawel, anders verdrinken jullie ook! roept Jona. Doe nou maar!
Ze pakken Jona op. Een, twee, drie: plons! Meteen gaat de storm liggen. Water vult Jona's oren, en neus, en mond. Hij kan niet meer ademen. En wat is het donker! Is het een monster? Het is een reuzenvis! Hij zwemt recht op Jona af. Hap. Slik. En weg.
Waar ben ik? Ben ik dood? Jona knijpt zichzelf hard in zijn arm. Au! Dood is hij niet. Bah! Het stinkt hier! Jona zit in de buik van de reuzenvis. Drie dagen klotst hij daar rond. De reuzenvis krijgt er buikpijn van. En Jona? Die begint toch weer met God te praten. U heeft mij uit de zee gered, zegt hij, Ik zal naar U luisteren en doen wat U van me vraagt. Ik beloof het.
De vis spuugt Jona uit op het strand. Ik leef! Blij danst Jona rond. En daar gaat Jona weer. Nu is-ie weer aan het rennen. Maar nu de goede kant op. Naar Nineve. Als Jona aan de mensen daar vertelt hoe boos God op hen is, schrikken ze ervan. Ze beloven geen ruzie meer te maken. God is daar heel blij mee. Gelukkig dat Jona is gegaan.