Er is een beroemde tovenaar, Bileam. Vandaag staan er ridders voor zijn deur. 'Tovenaar, je moet meekomen van koning Balak. Er is een grote groep mensen uit Egypte gevlucht. Ze zijn op reis en willen ons land door. Betover ze, dan kunnen we dat vreemde volk verjagen. De koning zal je rijkelijk belonen.' Bileam ziet de zakken goud al voor zich! Maar God zegt: Dat volk hoort bij Mij. Betover ze niet! Teleurgesteld stuurt Bileam de ridders weg.
De volgende dag verschijnt koning Balak zelf. 'Betover dat volk! Straks vreten ze met z'n allen m'n land weg. Je krijgt alles wat je wilt.' 'Alsjeblieft God, alsjeblieft. Mag ik mee?' Hij mag met Balak mee van God, maar betoveren blijft streng verboden.
Bileam springt op zijn ezelin. Hij volgt de koning, maar stiekem wil hij dat volk toch betoveren! Op zijn ezel fantaseert hij over zijn beloning. Op de terugweg rij ik niet meer op zo'n domme ezel, maar in een gouden draagstoel! God stuurt een engel. De engel gaat midden op de weg staan. Met getrokken zwaard! Bileam ziet de engel niet. Hij is blind voor wat God wil. Hij denkt alleen aan geld.
Wie ziet de engel wel? Zijn ezelin! Geschrokken rent ze weg. Bileam begrijpt het niet. Hij slaat haar. Terug naar de weg jij! Het ezelinnetje bibbert. Dan loopt de ezelin dapper door. De engel staat weer op de weg. De ezelin drukt zich angstig tegen een muur. Bileams voet raakt klem. Rotbeest! Weer slaat hij. Als hij bij een smal pad komt en de ezelin weer stilstaat, mept hij nog een keer. Maar nu gaat het dier liggen. Straks loopt ze tegen de engel aan! God geeft het ezelinnetje een stem. I-aaa! Ik kan toch niet verder? 'Opstaan, of ik sla je dood', krijst Bileam.
God zorgt ervoor dat de boze tovenaar de engel nu ook ziet. Hij valt op zijn knieën en buigt diep voorover. Waarom sla jij je ezelin zo, Bileam? Ik sta hier om jou tegen te houden, want je wilt dat volk toch betoveren en er ook nog zelf rijk van worden! Maar je ezelin heeft je gered. Als je was doorgelopen, had ik jou doodgemaakt. Nu is het Bileam die bibbert. Hij wil meteen naar huis. Maar God heeft een ander plan. Een boze toverspreuk komt er niet. Als Bileam bij het volk is aangekomen, moet hij van God zeggen: Deze mensen zullen doorreizen naar een prachtig land. Op een dag wordt uit dit volk een bijzondere koning geboren.
Koning Balak is woedend. Wegwezen, tovertreutel! Je krijgt geen cent van me. Bileam gaat terug naar huis. Niet in een gouden draagstoel. Gewoon weer op zijn ezelinnetje. Maar die zal hij wel niet meer geslagen hebben. Nee, hè? Nee. Da's niet zo lief, hè?