Er is oorlog. De Filistijnen willen het land inpikken. En het leger van Saul wil hun land beschermen. De Filistijnen hebben een hele grote reus meegenomen, Goliath. Hij is levensgevaarlijk! En hij kan hard schreeuwen! Kom dan, Saultje, kom dan vechten! Haha, zie ik al iemand komen? Het blijft stil. Niemand durft. 'Wie van mij wint, heeft de oorlog gewonnen.'
Er loopt een jongen naar een paar soldaten van koning Saul. Het is David. Hij komt brood en kaas brengen voor zijn grotere broers. Hij is de jongste, en hij is schaapsherder. Daar klinkt weer de stem van Goliath: Bangeriken! Geloven jullie soms niet dat God jullie kan helpen? Als David Goliath hoort schreeuwen, vraagt hij: Waarom doet niemand wat? Laten jullie die grote pestkop zomaar schreeuwen? Echt iets voor jou, zeggen zijn broers. Altijd met je brutale neus overal bovenop. Ga terug naar je schapen, broertje! Het is een reus! Straks stampt hij ons plat als een miertje!
David gaat naar koning Saul. Laat mij maar tegen Goliath vechten. Iedereen lacht. Jij?! vraagt de koning. Je bent niet eens 'n soldaat! Zo'n joekel van een vechtersbaas, tegen zo'n klein schaapherdertje? Dat kan toch niet! 'Nou, als een leeuw of een beer een van mijn schapen probeert te stelen, dan vecht ik met hem. God heeft me altijd beschermd. Dat gaat hij nu ook doen.' De schaapsherder krijgt van de koning een groot zwaard. Daar kan ik niet mee vechten, zegt David. Dat ben ik niet gewend.
Als David het dal inloopt is het muisstil. Die gaat hartstikke dood, denkt iedereen. Daar staat David, in zijn gewone kleren. Hij heeft alleen een stok en een slinger: Een soort riem, waar je stenen in kan doen en zo kan wegslingeren. In zijn zak heeft hij vijf steentjes. Dat is alles.
Tegenover hem staat Goliath. Dat is een boom van een kerel. Hij heeft een helm op zijn hoofd, een dik schild voor zijn borst en een heel groot zwaard in zijn hand. Zijn lach buldert door het dal. Wahahaha! Wat ga je doen met dat stokje van je? Mij een tikje geven? Jij daagt me uit met je zwaard, antwoordt David. Ik daag jou uit in de naam van God. De reus stampt op David af. De grond begint te trillen. Uit zijn buidel haalt David een steentje en legt hem in zijn slinger. En daar vliegt het steentje door de lucht. Goliath wankelt. En hij valt zomaar om. Boem! Het steentje heeft hem precies tussen zijn ogen geraakt. Hij is dood.
Het leger van Saul juicht! Alle soldaten stormen op de Filistijnen af. En de Filistijnen, die lachen niet meer. Die rennen keihard weg. De oorlog is gewonnen! En dat door een schaapherdertje dat brood en kaas kwam brengen. Wauw, zouden jullie dat durven? Ja, zou jij het durven? Is wel spannend, hè? Heel groot. Hij is heel groot, maar gelukkig hielp God David.