Veertien, vijftien, zestien.... O, was ik al begonnen? Goedenegentien, eh zeventien, waar ik was ik gebleven? Ik ben aan het sporten. Dat moest van mijn beste vriend Weesley. Hij zei: ‘Wolfram, je eet teveel pannenkoeken. Je krijgt een dikke buik. Je moet wat gaan bewegen. En toen nam hij deze gewichten voor me mee. Maar ik vind er niks aan. Ik til liever mijn verrekijker op, of mijn telescoop.
Weesley heeft echte spierballen. Die sport zich de hele dag een ongeluk. Maar ik lees liever een boek, of ik doe onderzoek naar de sterren en de maan. Sporten vind ik tijdverspilling. Maar Weesley zei: ‘Met een dikke buik kun je straks je telescoop niet meer tillen en dan kun je dat heelal wel vergeten.’
Straks moet ik van Weesley ook nog een rondje gaan hardlopen. Ik zei: ‘Wees, wil je me dood hebben?’ En toen antwoordde Weesley; ‘Nee, Wolf, juist niet. Ik wil je levend hebben.’
Ik heb Weesley net een sms gestuurd of ik dan misschien mag tennissen in plaats van hardlopen. Maar Weesley schreef terug dat ik geen balgevoel had. Dus tennis, voetbal, basketbal, hockey, honkbal, al die balsporten vallen voor mij af.
Toen stuurde ik hem een berichtje of ik dan mocht gaan zwemmen. Maar dat vond hij ook geen goed idee omdat wezels geen waterdieren zijn. Geen zwemmen dus, geen waterpolo, zelfs surfen en roeien mocht niet van hem, want ik zou eens in het water kunnen vallen.
Hé, misschien moet ik gaan boksen. Ik zal Weesley eens even bellen.
Nou, dat was Weesley. Ik wilde weten of boksen misschien iets voor mij was.
‘Geen vechtsporten,’ zei hij. ‘Geen boksen. Geen judo. Geen teakwondo of karate.’
‘Wat blijft er dan over?’ vroeg ik.
En hij zei: ‘Hardlopen, snelwandelen mag ook, dan kan er niets misgaan.’
Ik stelde toen nog voor om te gaan schaatsen.
‘Schaatsen?’ zei hij, ‘je hebt het altijd koud.’ Nee, aan schaatsen of skiën moest ik volgens hem maar niet beginnen. Wat nu? Ik wil wél pannenkoeken blijven eten.
Ik zei tenslotte tegen Weesley dat ik ging turnen. Daar heb je geen bal bij nodig. Je hoeft niet te vechten. Je verdrinkt niet. Je krijgt het niet koud. En je wordt er hartstikke sterk van.
Wat Weesley toen zei? Hij zei niks. Hij kon alleen maar keihard lachen, zo belachelijk vond hij het.
Maar... wacht eens even? Ik heb een idee. Een briljant idee. Weesley heeft gelijk. Ik ga inderdaad een rondje lopen door het bos.
Misschien loop ik wel twee rondjes, of drie! Tot wezels!!!!