Oesters leven in zee. Het liefst op zo’n 80 meter diepte. Ze zijn vastgegroeid op de bodem van de zee op een harde ondergrond. De oester is een weekdier. En net als veel andere weekdieren wordt hij beschermt door een schelp. Oesters kunnen wel 20 jaar oud worden en soms wel meer dan 22 centimeter groot. De bekendste oesters in Nederland zijn de platte Zeeuwse oester en de Japanse oester.
Oesters hebben twee kleppen, net als de stevige strandschelp, de grote strandgaper en deze kleurige nonnetjes. Ze hebben twee losse schelpkleppen die met een slot in elkaar passen. Bij veel soorten zijn de kleppen elkaars spiegelbeeld. Als het schelpdier dood gaat, dan raken de kleppen van elkaar los. Verreweg de meeste schelpen die je op het strand vindt, zijn losse kleppen.
In tweekleppige schelpen zijn vaak dunne lijntjes te zien. Dat zijn groeilijnen, een beetje vergelijkbaar met de jaarringen van een boom. De randen van de schelp groeien met het weekdier mee. Omdat een schelp in de winter langzamer groeit dan in de zomer, bestaat een jaarring uit een smalle en een brede ring samen. Door de banden te tellen, weet je hoe oud het schelpdier is geworden.
De meeste schelpen die je op strand tegenkomt, zijn duizenden jaren oud. Ze zijn vaak bruin of blauwig van kleur.
Wil je nu weten of je een fossiele schelp hebt gevonden of een verse schelp, schijn er dan met een lamp doorheen. Fossiele schelpen zijn vaak dikker dan verse schelpen, omdat de deeltjes waaruit de schelp is opgebouwd door de tijd heen veranderen. Als je met een zaklamp door een fossiele schelp probeert te schijnen zie je niks. Probeer je dat door een verse strandschelp dan komt het licht erdoor heen.