De menselijke geest gaat makkelijk zijn eigen gang. Hij bijt zich vast in overtuigingen en laat zich meeslepen door emoties en is in staat tot de wonderlijkste fantasieën. Neem In De Bovenkooi van Maarten Biesheuvel. Toen het boek in 1972 verscheen zag het er uit als een bundel zeemansverhalen. Dat zijn het vaak ook, maar soms met bizarre verwikkelingen.
“Hoe is het mogelijk dat u op het water rijden kan?”, vraagt Isaak aan de man die net op volle zee op een brommer naar zijn schip is komen rijden. “Dat is een kwestie van oefenen”, zei de man, “ik ben begonnen met een speld plat op het water te leggen, als je dat heel voorzichtig doet, dan blijft ie drijven”. “Op de lange duur nam ik steeds zwaardere voorwerpen. Het was me natuurlijk om een brommer te doen. En tenslotte reed ik mijn eerste schamele rondjes op de stadsvijver. Nu rijd ik over de hele wereld!”
In alledaagse woorden spotten met de alledaagse logica. De geest oprekken tot er licht en ruimte en een denkbare wereld ontstaat. De meest curieuze plek waar de verbeelding in een hogere versnelling ging is Rijssen in Overijssel. Het is het dorp waar de schrijver Belcampo opgroeide en waar zijn verhaal Het Grote Gebeuren zich afspeelt.
Met een geestelijk leven gegrondvest op eeuwig en onwrikbaar geloof en een economisch leven beheerst door nog eeuwige en nog onwrikbaardere natuurwetten heeft Rijssen zich door alle tijdsgewrichten heen gehandhaafd.
Tot Het Grote Gebeuren begint: de Rijssense variant van het Laatste Oordeel.
De meeste indruk maakte op mij een heel groot gevleugeld naar beneden gericht oog dat boven de kerk als het ware voor anker ging en het onder hem liggend Rijssen een hele tijd bleef aanstaren. Aan het eind hiervan rees het oog en voer heen. Er waren ook die als sneeuwvlokken recht van boven kwamen en ook weer loodrecht weg klommen uit het gezicht alsof om hier even een kijkje te hebben genomen. Eén landde vlak naast me neer in de dakgoot, vervloeide daar, stroomde door de regenpijp uit op straat en hernam daar zijn vorm en bleef zitten. Zijn tong voor zich neergelegd in de vorm van de tafels van vermenigvuldiging. En dit alles gebeurde op klaarlichte dag, ’s morgens vroeg om half 8.
Belcampo hield niet op bij de wereld zoals we hem kennen. Achter onze wereld school een andere wereld, een wereld waarin je op een goede dag jezelf kunt tegenkomen.
“Wij lijken erg veel op elkaar”, zei hij. “Zijn wij dan niet elkaar?”, stotterde ik. Hij glimlachte “nee, ik ben heel duidelijk mezelf”. “Neemt u mij niet kwalijk, ik meende werkelijk dat ik buiten mijn oevers getreden was!”.