Je ziet hier duidelijk dat een natuurlijk bos verschillende lagen heeft. Daarboven zitten de boomkronen.. Hoe herken je een boom? Een stam, van hout, want dat hebben alleen bomen. De stam is ook heel stevig, want hij moet zijn takken kunnen dragen. De soort boom herken je verder aan zijn bladeren. Naaldbomen hebben naalden als bladeren. En kegels om zich mee voort te planten. Een loofboom heeft heel andere bladeren. Ze zijn breed en plat. Om zich voort te planten heeft een loofboom geen kegels, zoals een naaldboom, maar vruchten. Appels bijvoorbeeld, of zo'n eikel. Loofbomen en naaldbomen hebben allebei zo'n houten stam. De stam zorgt ervoor dat de bladeren van een boom hoog boven de grond zitten, zodat ze zoveel mogelijk zonlicht kunnen opvangen. Aan de stam zitten de takken. Al die grote en kleine takken bij elkaar noem je de kroon van de boom. En de bladeren horen daar natuurlijk ook bij. Struiken en jonge boompjes die groeien onder het kronendak. De boomkronen houden veel licht tegen, maar tussen de bladeren door vangen ze toch nog wel wat licht. Ze hebben zich aangepast aan het licht dat hier dus minder fel is, ze staan in halfzon-halfschaduw.
Bomen en struiken hebben allebei een stengel van hout; een stam. Er zijn ook planten met een sappige stengel.
Zo, even handschoenen aan hoor, want dit prikt: de brandnetel. En die heeft dus die sappige stengel, kijk. Deze laag uit het bos, de kruidachtigen, plant zich net als bomen en struiken voort met zaden. Maar niet alle planten planten zich voort met zaden. Sommigen doen dat met sporen, zoals deze varen. Dit is haarmos. Mossen zijn ook planten, maar ze hebben geen wortels. Ze nemen vocht op via de blaadjes. Kijk, hele kleine blaadjes. Da's knap, want dat kunnen varens en bomen en struiken niet. Mossen kunnen overleven met heel weinig zonlicht. Da's maar goed ook, want hier beneden moeten ze het met heel weinig licht doen, en met heel weinig water. Daardoor blijven mossen vaak heel erg klein. Net als varens planten mossen zich voort door middel van sporen.