Ik ga jullie een gedichtje voorlezen en dat heet: Kameel In De Tram. Ja, ik zie dus nooit, nooit, nooit een kameel in de tram. Deze jongen wel. Hij zegt: Ik zat achterin de tram, de deurtjes schoven bij de halte open. Toen opeens, daar zag ik ‘m! Een kameel zomaar kwam binnengelopen. Nou ja zeg. Laat zien. Ik zei: “wilt u zitten, want ik kan staan?” Want voor kamelen ben ik altijd keurig. En hij nam mijn zitplaats dankbaar aan. “Zie je”, zei hij, “ik ben nogal treurig”. “Ik ben één van mijn bulten kwijt, laten liggen, in Lijn 14, domme pech heb ik altijd”. “Zal ik mijn tweede bult ooit weer zien?” Ik zei: “kameel, trek het je niet aan dat je maar één bult hebt, als je denkt dat dat heel raar is, noem je je voortaan heel chique en deftig dromedaris”. Dat is de oplossing, het is helemaal niet erg, hij noemt ‘m dan gewoon rustig dromedaris, want het is een dromedaris! Hier, wat een geweldig vrolijk verhaal. Blaas uit. Ja, leuk, jij ook, hier. Wat een gezelligheid. Ik hoop dat ik ook een keer een dromedaris in de trein zie. Yes. Goed zeg. Wat enig.