We gaan terug naar 1976 als in het voormalig Zaïre in Afrika mensen ziek worden. Wij zijn op van nervositeit, we weten niet meer wat er gebeurt. Dan gaan Belgische wetenschappers op pad. Ik zal het nooit vergeten. Je zag mensen die onder een boom zaten, ze zaten gebogen te wachten op de dood. Ze weten het ebolavirus in te dammen. Dat was toen één van de grootste virussen die we ooit hadden gezien.
Zaïre, september 1976. Pater Carlos werkt al zes jaar in het land als missionaris van een Vlaamse orde, is gevestigd in provinciehoofdstad Bumba en hoort daar over de radio berichten binnenkomen uit de ruisende verte van het oerwoud.
We hoorden op zondag, op 19 september dat er iets gebeurd was in Yambuku. Daar was een zuster gestorven aan een mysterieuze ziekte. Natuurlijk vroegen we welke zuster en ze zeiden zuster Béata, een jonge zuster.
En ze zeiden ook: Ze was één of twee dagen ziek, maar het is zeer snel gegaan. Zeer snel en ze is gestorven en we gaan haar ook direct begraven. We hebben natuurlijk gevraagd waaraan, maar ze wisten het niet. Het was een vreemde ziekte. Het bloed kwam uit het lichaam gestroomd. Dat zeiden ze. Er is iets met het bloed. En er heerste een zekere paniek.
Ik voelde me een beetje verantwoordelijk, want ik was de pastoor van Bumba. Ik zei: Ik ga er kijken.
De zusters hadden een ziekenhuis en een school. Er kwamen veel mensen uit de wijde omtrek naar het ziekenhuis.
We kwamen daar ’s nachts aan en de zuster was al begraven en de zusters en de paters zeiden direct tegen ons: Kom niet aan ons. We blijven op afstand van elkaar. Niet dichterbij komen.
Wij zijn op van nervositeit, we weten niet meer wat er gebeurt.
De volgende dag, tijdens de mis, zijn we geschrokken als nooit tevoren. Zuster Myriam las het epistel voor en toen ze daarmee klaar was, ging ze met haar vinger langs haar lippen en er zat bloed aan haar vingers. En iedereen zei: Zij heeft het ook.
In de Zaïreense hoofdstad Kinshasa is het bericht van de mysterieuze ziekte uit Yambuku inmiddels ook doorgedrongen. In het universiteitsziekenhuis werkt microbiologe Jean Jacques Muyembe. Hij is de eerste dokter die het virus ter plekke gaat onderzoeken. Hij gaat dan nog uit van tyfus of gele koorts.
Als eerste wilde ik proberen om de diagnose te stellen en om de oorzaak van deze uitbraak vast te stellen. Ik begon dus met het afnemen van bloedmonsters. Ik dacht dat het niet al te gevaarlijk was, maar ik moest mijn handen schoonhouden. Daarom had ik zeep en water bij me om mijn handen te wassen elke keer dat er bloed aan mijn handen zat. Ik heb geluk gehad. Ik heb geluk gehad, want op dat moment wisten we nog niet wat het was.
Zuster Myriam, die het al had, zei: Ik wil naar Kinshasa, daar kan ik genezen. Hier kan ik niet genezen, maar misschien wel in Kinshasa. En ze vroeg aan de dokters: Mag ik met u mee naar Bumba en dan naar Kinshasa?
Toen we in Kinshasa aankwamen, ging ze naar het Ngaliema Ziekenhuis. De situatie verslechterde en ze overleed. Voor haar overlijden werd er bloed afgenomen en naar Antwerpen gestuurd.
Het was in de namiddag en er kwam een man binnen, die zich voorstelde als een piloot van Sabena. Die kwam dus uit Kinshasa en hij had een blauwe thermosfles bij zich. Die droeg hij naar binnen, plaatste ‘m op de laboratoriumtafel en zei: ik moest dit naar u toe brengen en schijnbaar is het zeer dringend, want dit bevat, denk ik, klinische monsters van een zuster die overleden is aan die nieuwe, geheimzinnige ziekte.
Wat je dan deed, was een monster, bloed bijvoorbeeld of lumbaal vocht op cellen brengen.
Dat moeten we gaan inoculeren. Dat wil zeggen dat we dat in contact moeten brengen met cellen.
En ook dat monster inspuiten in muizen, pasgeboren en volwassen muizen.
Na tien dagen zijn Peter Piot en Guido van der Groen erin geslaagd het virus te isoleren. Als er met een elektronenmicroscoop een foto van wordt gemaakt, geloven ze hun ogen niet. Ze hebben een nieuw virus ontdekt.
Je ziet eigenlijk een ongelooflijk monsterachtige structuur. Dat was toen één van de grootste virussen die we ooit hadden gezien. Verschrikkelijk.
Maar ik dacht onmiddellijk: Hoe wordt ’t overgedragen? Hoeveel mensen zijn eraan gestorven? Hoe dodelijk is ‘t? Dat ging er vooral door mijn hoofd. In gedachten zat ik al in Afrika.
Er wordt een internationale commissie samengesteld met toonaangevende wetenschappers. Ook de twee ontdekkers van het virus gaan mee. Van der Groen heeft naast het doen van onderzoek een tweede taak: hij filmt de hele expeditie.
En ik was daar het groentje. Ik was 27 en ik wist van niks.
Mijn taak was, vanaf het moment dat ik in Kinshasa arriveerde, om in het Ngaliema Ziekenhuis, waar de Belgische zusters waren overleden, een laboratorium op poten te zetten. Om dus daar, in Kinshasa, zo vlug mogelijk te kunnen aantonen of iemand wel of niet geïnfecteerd was.
Toen hebben we ons verdeeld in vier teams die elk een aantal dorpen zijn gaan bezoeken. Ten eerste om te kijken of er nog een zieken waren, want de epidemie was nog bezig. Toen hebben we een aantal patiënten gezien met die ziekte. Ik zal het nooit vergeten. Je zag mensen die onder een boom zaten, vaak in een stoel en om dat zo pijnlijk is – dat is pancreatitis en hevige buikpijn – zaten ze gebogen te wachten op de dood.
Ik zal het nooit vergeten. Karl Johnson en ikzelf deden de eerste analyses op bloedmonsters die genomen waren door onder anderen Peter Piot. En waarvan Karl Johnson en ikzelf van konden melden dat een aantal van de onderzochte cellen inderdaad toebehoorden aan mensen die met dat nieuwe virus besmet waren geraakt.
Door het onderzoek in Kinshasa zijn de onderzoekers nu in staat een diagnose van de ziekte te stellen op levende mensen. Ook in Yambuku maakt het team vorderingen. Piot ontdekt een patroon in de sterfgevallen. Een week na een begrafenis is er een nieuwe uitbraak.
Het blijkt dat hele familie, als er iemand sterft, het lijk aflegt, zoals we dat zeggen, dus wast.
Tijdens de begrafenis komen alle leden van de familie samen en raken ze het dode lichaam aan en kussen ze het, wassen ze het en nemen ze relikwieën mee, zoals nagels of haar of zo om mee terug te nemen naar het dorp.
Iemand met die virusinfectie is vol met virus van braaksel, van bloed, diarree, dus zo gebeurt het. Wat we deden, is in de dorpen waar iemand ziek was, handschoenen geven, chloor, voedsel en ook instructies om die patiënten onmiddellijk te gaan begraven zonder alle rituelen. Dat was niet makkelijk, maar het werd uiteindelijk aanvaard.
Nog belangrijker is de ontdekking dat bijna iedereen die het missie ziekenhuis van de zusters in Yambuku heeft bezocht, ziek is geworden en is doodgegaan.
Toen hebben de zusters toegegeven dat zij begonnen te werken met drie of vier spuiten en naalden, dezelfde om 300 mensen per dag injecties te geven.
Als je iemand hebt met een virusinfectie en je geeft die een injectie en je steriliseert die naald niet en je spuit, dan draag je het over. We hebben duidelijk gemaakt dat dat de eerste bron was van de epidemie. En ja, de zusters waren verantwoordelijk en dat was heel moeilijk om dat uit te leggen. Het heeft lang geduurd voordat ze dat beseften en aanvaardden, ook omdat ze toch zelf vier collega's hadden verloren.
Na een paar maanden is het virus uitgewoed. Er zijn 280 doden. De commissie weet nu hoe het virus zich verspreidt en hoe je het kunt indammen, maar een naam is er nog niet.
We hadden een kleine kaart van een heel groot land: Zaïre. Het was, moet ik zeggen, ook al vier uur ’s ochtends, we hadden hard gewerkt en toen zagen we de dichtstbijzijnde rivier, de Ebola. Mooie naam. Zo heeft ‘t virus een naam gekregen: Ebola.