Het is al zo lang geleden.
Maar op de afdeling Viroscience van het Erasmus MC in Rotterdam zijn ze er vrijwel dagelijks mee bezig.
Want er zijn nog veel vragen over de Spaanse Griep.
We weten dat het een nieuwe infectie was, die uit dieren bij mensen terecht kwam.
En dat die uitzonderlijk heftig is verlopen.
En inmiddels weten we ook dat dat écht te maken heeft met het virus zelf.
Dus dit virus had eigenschappen die in feite het immuunsysteem omzeilde.
Een soortgelijke griep kan weer toeslaan.
De heftigheid, de ernst, dat kunnen we gewoon niet goed voorspellen.
Maar het is zeker niet uit te sluiten.
In Nederland stierven er ongeveer 30.000 mensen aan.
In de stad en op het platteland.
Vooral in de gebieden waar de omstandigheden erbarmelijk waren.
De Spaanse griep sloeg hele gaten in families.
Kinderen stierven en jongvolwassenen.
De weeshuizen raakte voller.
En ouders verloren hun kinderen en bleven alleen achter.
Ook in het Groningse Siddeburen, staat de jonge huisarts Woudstra machteloos.
Antibiotica is er nog niet.
Hij heeft patiënten die 's ochtends weinig mankeren en 's avonds dood zijn.
De Woudstra's hebben twee kinderen.
De 4-jarige Piet en een baby, in juli 1918 geboren: de kleine Anna.
Maar dan komt in december de griep ook het doktershuis in.
Eerst wordt Anna ziek en daarna Piet.
Hun graf is er nog altijd in Siddeburen.
De ouders vertrekken uit het dorp. Ze krijgen nog een dochter.
Maar de Spaanse griep komt nooit ter sprake.
Ze hebben er niet over gepraat.
Mijn moeder wist ook helemaal niks van.
Laatst vond de kleinzoon iets bijzonders in een kistje.
Een opgerold papiertje met een cadeautje dat Piet in november 1918 aan z'n vader gaf.
Een potlood, omdat vader het zijne was kwijtgeraakt.
Een maand later is het jongetje gestorven.
En wordt het potlood een bitter aandenken aan wat 100 jaar geleden gebeurde.