Na de tekorten en hongersnood die Nederland kent in de Tweede Wereldoorlog moet er een plan komen om ervoor te zorgen dat er nooit meer honger komt. Nederland moet zelfvoorzienend worden en ze worden daarbij geholpen door de Amerikanen. En die komen met geld en nieuwe technieken om de landbouw op grote schaal mogelijk te maken en om de boeren minder afhankelijk te maken van de kwaliteit van de bodem. Daarnaast verandert ook de indeling van het landschap, want werken met dit soort machines vereist grotere velden. Percelen worden samengevoegd, er worden grote moderne boerderijen gebouwd, wegen worden aangelegd en de waterhuishouding wordt verbeterd. Om het samenvoegen van de percelen mogelijk te maken ruilen de boeren die vaak verschillende stukjes grond op meerdere plekken hebben stukken kavel met elkaar. Deze ruilverkaveling is bij wet vastgelegd om te voorkomen dat er boeren zijn die niet mee willen werken. Een aanpassing van de wet in 1954 maakt het ook mogelijk om nieuwe natuurgebieden en recreatiegebieden aan te leggen en waardevolle onderdelen van het landschap te behouden. Elk stukje Nederland is bedacht. Er is werkelijk geen plek die niet door mensenhanden is aangelegd. Het naoorlogse boerenlandschap is vaak rationeel en dus hebben landschapsontwerpers geprobeerd om de idylle van het oorspronkelijk landschap weer enigszins terug te brengen.