Vroeger waren de Nederlandse dorpen kleiner dan nu. Bijna alle mensen die er woonden werkten als boer op hun eigen kleine, stukje land. De dorpsmensen kwamen bijna nooit in de stad.
In het centrum van het dorp vond je een bakker, café, kerk en kruidenier. Precies de dingen die ze nodig hadden, meer ook niet.
Dan verandert er iets. Door kunstmest en machines is er steeds minder werk op de boerderijen. In de nieuwe fabrieken in de stad, is juist steeds meer werk. Daarom trekken vooral jonge mensen naar de stad. Dit wordt urbanisatie genoemd.
In de dorpen blijven de ouderen achter. De winkels hebben nog maar weinig klanten en gaan failliet. Het lijkt er op dat veel dorpen gaan verdwijnen.
Maar doordat er steeds meer mensen in de steden gaan wonen, worden de huizen duurder en komt er minder ruimte. Veel mensen kiezen er voor om net buiten de stad of in de dorpen te gaan wonen. Ze kopen voor weinig geld de oude boerderijen. Doordat de welvaart stijgt, krijgen steeds meer mensen een auto. Zo kunnen ze gemakkelijk elke dag op en neer naar de stad om te werken en boodschappen te doen.
Het aantal stadsmensen dat naar de dorpen verhuist blijft toenemen. Er worden nieuwbouwwijken voor ze gebouwd. Al die mensen hebben natuurlijk eten, drinken en allerlei andere zaken nodig. Daarom komen er in het dorp steeds meer winkels en andere voorzieningen.