Aart? Ja. Wat ben je aan het doen? Wat is dit? Het lijkt wel een fiets. Maar dan een fiets zonder wielen. Zoiets is het wel ja. Ik trap me bijna een ongeluk. Er komt geen eind aan. Maar waarom doe je het dan? Stijve knieën. Dus toen zei de dokter tegen me “Je moet elke dag een kwartier lang trappen”. Wat zal ik blij zijn als die wekker afgaat. Leuk. Mag ik ook mee, Aart? Mee? Ja fietsen, bij jou op schoot. Op schoot? Ja. Nou ja vooruit dan maar. Kom maar. Zo, ik zit. Ieniemienie? Ja. Je moet wel weten dat ik nergens naar toe ga hoor. Ik zit vast gekluisterd aan die trapdingen. Er is geen doorkomen aan. Nou maar we mogen best een beetje harder rijden hoor. Ik trap anders hard genoeg. Maar ik wil die meneer daar inhalen. Wat nou voor meneer? Wat waar heb je het over? Zie je die meneer dan niet? Kijk dan een hardloper. O ja! Kijk dan, hij heeft een korte broek aan. En hele grote voeten. En hij kan heel hard lopen. En hij heeft geen stijve knieën. Nee maar je kan hem best inhalen hoor Aart. Als je heel hard fietst. Ja, ja, goed zo! We gaan hem voorbij! Je gaat die meneer opzij. Doei! Doei! Hé Aart, gaan we dan ook die wielrenner daar inhalen? O jawel, eitje. Gaat ‘ie dan. Meneer! Opzij! We komen eraan, tingeling! Ja! We komen eraan! O, o, je wekker loopt af Aart. O, nu al? Ja. Ben je dan klaar met fietsen? Dat ging snel hè? Ja. Hé, zal ik morgen dan weer met je meerijden? Heel graag Ieniemienie, op deze manier is het makkelijk vol te houden. Zullen we nog een klein rondje doen? Ja, joepie! Kom op, achter die race-auto aan, daar gaan we!