‘Verbondenheid tussen Canada en ons land, ontstaan in de oorlog en door de bevrijding, is nadien nog sterker geworden door de emigratie. Tienduizenden Nederlanders zijn in de afgelopen jaren naar Canada gegaan om er een nieuw bestaan op te bouwen.’
De overheid ziet het als de oplossing in die jaren. Door de babyboom groeit de bevolking in ons land. Het wordt steeds voller, men vreest een tekort aan landbouwgrond en voor een deel van de bevolking zit er dus niets anders op dan het land uit te gaan. In de troonrede van 1950 roept zelfs koningin Juliana ertoe op.
‘Wij hadden thuis vader en moeder en nog een inwonende oom en tien kinderen. Eigenlijk een normaal gezin voor die tijd. Ik was de jongste van de jongens en er was nog een zusje onder mij. Het was bijzonder slecht in de jaren 50. Ze hadden allemaal een boerenhart, we hadden voor die tijd best een behoorlijke boerderij, maar niet voor tien kinderen. Ik was 12 jaar toen moeder stierf en toen heeft m’n oudste broer het idee opgepakt om te gaan emigreren naar Nieuw-Zeeland. Kees en Adri gingen weg en dan werd er een bus besproken, daar ging de familie met z’n allen in en de buurt en de vrienden. En dan gingen we naar Rotterdam, naar de haven. Daar lag dan een boot en daar zaten ongeveer 1200 passagiers op. Iedereen kwam met de bus, er was enorm veel volk op de been. En overal was het verdrietig. Ja, gezoend werd er eigenlijk niet zo, geknuffeld, dat was in die tijd niet. We zouden het graag gedaan hebben maar niemand deed dat. We gaven elkaar een handje en een schouderklopje en dat was het dan. Dan bleven we daar kijken naar die boten en dan op een gegeven moment moesten ze inchecken en afscheid nemen en dat was heel zwaar. Als je afscheid nam, nam je afscheid voor het leven. Want Nieuw-Zeeland was zo ontzettend ver. Dat was zes weken op de boot dus wij dachten echt, wij zien elkaar niet meer. En dan stonden we daar aan de wal, keken naar 1200 mensen en dan zochten we onze familie uit en dan zwaaiden we. En op een gegeven momenten hoorden we die verschrikkelijke scheepstoeter want ik hoor hem nog in mijn oren. En dat was het afscheid want dan zag je heel zachtjes de boot vertrekken en dan bleven we zwaaien tot we de boot niet meer zagen. En dat was het. En dan hebben we helaas moeten herhalen. Zo is dat vijf keer mee gebeurd, tot ze allemaal weg waren, alle acht. En dan blijf ik dus en oom Hannes en vader, blijf ik alleen achter. Ja. Wie is er eigenlijk geëmigreerd, zo zeg ik dat wel eens. Zij zitten daar met achten en dat is inmiddels uitgegroeid tot ruim 200 van Tielekes! Ja.’