Tata-tata is mijn allereerste stuk met spraaksamples. Ik gebruik de stem van een oude man die eigenlijk alleen maar “tata-tata” zegt en hij imiteert Apollinaire, want toen deze oude man een klein jongetje was, ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, daar maakte hij Apolinair mee, hij zat bij de dichter op schoot en de dichter kwam net gewond terug uit de oorlog. Hij had een hoofdwond en een soort band om zijn hoofd, er zijn nog foto’s van. En hij speelt, hij zong Apollinaire, hij zong een militair marsje. En de oude man zingt dus wat hij 80 jaar geleden Apollinaire hoorde doen. Dus in feite is “tata-tata” ook een sample van wat ooit iemand in 1915 heeft gezongen.
Audio anno 1923 was, geloof ik, op een wasrol. Je hoort de stem van Guillaume Apollinaire die één van de belangrijkste dichtregels uit zijn oeuvre: “vienne la nuit, sonne l’heure”: “als de nacht komt, klinken de klokken” declameert.
Het aardige van Apollinaire is, dat hij de allereerste sampelaar was. En hij is één van de eerste die zich daar ook bewust van was. Hij woonde en leefde in Parijs en op zijn wandelingen door de binnenstad ving hij flarden van gesprekken van passanten op. Ik besloot ergens in ’95 om een stukje te maken voor cello met die stem van die oude man en toen: “God, dit is wel leuk, ik ben eigenlijk iets aan het doen wat Apollinaire zelf al deed: ik gebruik namelijk een bestaand audiofragment en maak daar een nieuwe compositie van, zoals hij dat deed met die flarden tekst op straat”.