Veel lanceerplaatsen bevinden zich vlak bij de evenaar. Dat heeft te maken met de draaiing van de aarde.
Vergelijk het maar met zo’n draaischijf in de speeltuin: het midden kun je vergelijken met de pool, de rand met de evenaar. In het midden kun je makkelijk staan, maar aan de rand wordt je weggeslingerd. Raketten worden daarom in de buurt van de evenaar met de draairichting van de aarde mee gelanceerd. Schuin omhoog en in oostelijke richting. En zo krijgt de raket een flinke snelheid mee.
De lancering is een spannend moment. Nadat de shuttle los van de grond is, maakt ie in de atmosfeer zoveel mogelijk snelheid. Eenmaal in de ruimte is er geen lucht meer, dus geen luchtweerstand. De grote brandstoftanks kunnen afgestoten worden. En als ie niets doet, blijft het ruimtevaartuig met dezelfde snelheid rechtdoor vliegen. Er is alleen brandstof nodig voor bijsturen, versnellen en afremmen.
Hoe verder het ruimteschip reist, hoe kleiner de invloed van de zwaartekracht van de aarde wordt. De maan is veel kleiner dan de aarde, de zwaartekracht is daar zes keer zo klein. En daardoor kunnen astronauten op de maan van die mooie grote sprongen maken. Op de zon is de zwaartekracht 28 keer zo groot als op de aarde.
Tijdens een ruimtereis kan een ruimteschip handig gebruikmaken van de aantrekkingskracht van planeten, manen en sterren. Je slingert dan je ruimteschip als het ware van de ene naar de andere planeet. En daardoor is er bijna geen brandstof nodig! Op die manier kon de ruimtesonde Galileo Galile naar de verste planeten worden gestuurd om foto’s te maken.