Deze ook? Die ook. Je mag je ze allemaal gebruiken. Allemaal? Ik ben Josefien en dit is mijn broer. Zeg maar hoe je heet. Jacob. We gaan een toneelstukje doen. Toneelstukje doen. Kom op. Mag ik? Wil jij hem? Ja. Ook de kat en de hond? Leg die daar maar even neer. Heb je de politieman? Ja. En de brandweerman. Jep. Dan gaan we nu spelen met de brandweer en de politie oke? Mooi. En dan slaapt het omaatje hier. Oma is heel moe. De ridder gaat weg. "Dag!" Ik ga naar bed. Hij kan hier wel lopen, daar is het niet zo dik. Dan woont hij hier, okay? We leggen hem hier neer. De ridder is erg moe. Brandweer. Help! Kom gauw! Politie! Brandweer! Oma, ik kom!
Politie! Hier ben ik. Ik had een hele nare droom. Daarom werd ik wakker. Er moet ergens brand zijn. Nee, er is geen brand. Maar ik hoorde iets! Er zit een dief op het dak. Een inbreker! Ja, er was een inbreker! Waar is de inbreker?
Op het dak. Oh, op het dak. Er zit daar een dief. Daar! Kom mee. We moeten de ridder erbij halen. Ik ga 'm roepen. Trrrrrring Tring! Goeiemorgen. Er zit een dief op ons dak! Bij het politiebureau. Ik ga het dak op. Kom mee.
Iedereen het dak op. Neem de brandweerman mee. Daar is ie! Daar!
Politie! Daar is-ie. Kom op, we moeten hem naar beneden halen. We dragen hem samen. Oh, hij is zwaar! Daar is de auto. Zet 'm er maar in. Oppassen, brandweerman? Wat deed jij daar op het dak? Wilde je iets van me stelen?
Nee, ik wilde niks stelen. We brengen hem naar de gevangenis. Politie! Riemen vast. Dan gaan we met de auto. Daar gaan we! Kom op! Oh, het is een vliegtuig? Daar is de cel. Doe de deur open. Laat mij het doen. De gevangenis is daar beneden. Ik leg hem er in. Zo. Doei! Nou, dief. Jij komt van je leven niet meer vrij.