Goedemorgen, Wijze Varen. Vandaag gaan we het hebben over het lichaam. Weten jullie wat dat is? Dat weet ik allang. Wat dan? Mijn thema in groep drie, daar gaat het ook over het lijf. Je lichaam is inderdaad je hele lijf. Nienke, wat hoort er allemaal bij jouw lichaam? Hoofd, neus...Ja? Oren, mond, ogen, haren. Haren. Tenen, voeten, benen en armen en handen. Dat heeft iedereen. En vingers. Nou, iedereen... Alle mensen hebben armen en benen. Maar wat hebben hondjes? Poten. Ja! Ik heb poten! En een staartje. En een staart. En wat hebben... plantpotten! Heel goed! Die hebben blaadjes. En wat zit er onder aan die benen? Eh... voet. Een voet. Heten dit dan ook benen? Deze. Nee. Hoe heten die? Armen! O! En wat zit er onder aan die arm? Een hand. Een hand, ja. En aan die hand zitten weer...? Vingers. En aan die voet zitten weer... Tenen. Heel goed, ja. En er zit natuurlijk ook nog van alles op je hoofd. Of je kop. Haar. Ogen. Sommigen zijn ook kaal. En ogen, ja. Wat nog meer? Neus, mond, ogen. Wenkbrauwen. Zeg, kennen jullie ook een liedje? Hoofd, schouders, knie en teen, knie en teen. Hoofd, schouders, knie en teen, knie en teen. Ogen, oren, puntje van je neus. Hoofd, schouders, knie en teen, knie en teen. Heel goed! Nienke, wat is jouw lievelingslichaamsdeel? Je neus? Nee. Nee. Nee, toch wel. O! Om te snuffelen! Ha! En van jou, Isa? Mijn hart. Je hart? Waar zit je hart dan? Waar zit-ie? Ergens hier zo. Ja. En wat doet je hart eigenlijk? Die pompt bloed. Pompt hij bloed? Ja! O, net als een waterpomp! Net als een waterpomp. Die zorgt dat overal bloed komt. Dat je kan blijven leven. Ik heb ook een hartje. Ziet hij er zo uit, denk je? Nee. Nee? Nee, een beetje anders. O. Zeg, Woezel, wat is eigenlijk jouw lievelingslichaamsonderdeel? Dat weet ik wel! Dat zijn mijn achterpootjes! Hoezo? Daarmee kan ik heel hard door de tovertuin rennen. En mijn lievelingsdeel is... Nee, nee, nee, wacht! Niet mijn achterpootjes, nee, mijn ogen. Want daar kan ik heel veel goed mee kijken. Of je neus, Daarmee kun je ruiken. Ja, mijnneus! Woezel! Ja? Mijn lievelingslichaamsdeel... Of nee, wacht! Mijn oren! Want daar kan ik goed mee horen! Ja! Dat rijmt! Ja, dat rijmt. Die van mij zijn ook mijn oren, want daar kan je heel goed mee luisteren. Of nee, nee, nee! Mijn mond! Woezel! Want daar kan ik lekkere dingen mee opeten! Lekkere botjes.
En ik kan er ook leuke liedjes mee zingen. Woezel! Ja, ja, ja. Je kunt er ook iets anders mee: Namelijk stil zijn! Dan kunnen andere mensen ook iets zeggen! Hahahaha!Nou ja...Hahahahaha! Dan zit je de hele tijd zo te praten: Hm hm hm hm hm. Dan kon ik niks meer zeggen. O jee.