Meer dan de helft van het oppervlak van de aarde bestaat uit water. Je vindt het vooral in de oceanen, maar ook bijvoorbeeld op de noordpool als ijs, of in rivieren en onder de grond.
Al dat water staat nooit stil. Het is in beweging. En dat bewegen gaat vaak volgens een vast patroon. Dat noemen we de waterkringloop.
Kort gezegd gaat water vanuit oceanen naar de lucht, en daarna via het land weer terug naar de oceaan.
De zon speelt daarbij een belangrijke rol. Door de warmte van de zon boven de oceaan verdampen waterdeeltjes. De waterdamp vormt een wolk die stijgt, afkoelt en condenseert om als regen of sneeuw weer naar beneden te vallen.
Via rivieren of onder de grond stroomt het water dan weer terug en komen de waterdeeltjes weer terecht in de oceaan.
Deze kringloop en veranderingen in de samenstelling van water zijn continu aan de gang. Water kan dus vloeibaar zijn, in oceanen, zeeën of meren. Het kan gasvormig zijn, als het waterdamp is geworden. En als het op een plek neerkomt waar het heel koud is, zal het een tijdje bestaan in vaste vorm, als sneeuw of ijs.
Maar vroeg of laat begint elk waterdeeltje altijd weer aan een nieuwe reis in de waterkringloop.