Er was eens een Mapuche-krijger.
Een keer had hij tegen blanke soldaten gevochten.
Dagenlang verstopte hij zich in de bosjes zonder een kik te geven.
Op een middag kwam hij tevoorschijn en hij zag niet één Mapuche-krijger of blanke soldaat.
Hij was veilig, maar hij was wel heel ver van huis.
Hij liep de hele dag door de woestijn. Toen het nacht werd, was hij nog steeds in een vreemde streek.
Ineens zag hij twee lichtjes.
Vast iemand die een kampvuur had gemaakt. Wat was hij blij.
Maar al snel zag hij dat het de ogen van een tijger waren.
De ogen kwamen steeds dichterbij,
Hij was bang en voelde zich zo alleen dat hij wel kon huilen.
Maar de tijger bleef staan…
en hij herinnerde zich de verhalen die zijn oma hem vertelde over de tijd dat mensen en dieren nog vrienden waren.
"Peñi Nahuel!", zei hij. Dat betekent "broer tijger!" in Mapuche-taal.
Doe me geen pijn!
De tijger staarde hem aan.
En hij gebaarde dat hij met hem mee moest komen
En de man ging met hem mee.
Ze bleven de hele nacht lopen. En toen de zon opkwam, bleven ze lopen.
De volgende nacht vond de tijger een veilig plekje voor hem in de holte van een pehuén boom. De tijger hield de wacht op een van de takken.
De tijger ging ook op jacht en deelde de buit met de man.
Ze deden wie het hardst kon lopen
en ze rolden door het zand langs de rivier.
De tijger vond het zelfs goed dat de man hem aaide.
Op een middag waren ze dicht bij de bergen.
In de wind kon de man de kampvuren van zijn volk al ruiken.
Die nacht sliepen ze net zoals ze de hele reis al hadden gedaan.
Maar de volgende ochtend was de tijger weg.
Waar de man ook zocht, hij zag de tijger nergens.
Snel ging de man naar zijn familie toe. De tijger had hem veilig thuisgebracht!