Ik heb een grote oude kist.
Die zit propvol met kleren.
Met jassen, jurken, schoenen
En hoeden soms met veren.
Zo kan ik wezen wie ik wil.
Een prins, of een prinses.
Een brombeer, of een olifant.
Een piraat. Of een danseres.
Ik doe alsof ik vliegen kan.
Met vleugels op mijn rug.
Dan vlieg ik dan met groot gemak.
Zo naar de maan en terug.
En als het spel dan uit is,
Mijn eigen kleren aan.
Dan zie ik in de spiegel,
Gewoon daar Hoep weer staan.