Nederlanders weten goed om te gaan met water. Al eeuwenlang veroveren we land op het water, maar gebruiken het ook om de vijand te kunnen tegenhouden.
De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een 85 kilometer lange verdedigingslinie die loopt van Pampus tot de Biesbosch. Het bestaat uit een stelsel van kanalen, forten en bunkers die ervoor moeten zorgen dat, als het nodig is, een brede strook land tot kniehoogte onder water kan worden gezet. Te diep om doorheen te lopen en te ondiep om in te varen. In 1815 is het klaar voor gebruik om zo het westen van Nederland met z’n vier grote steden te beschermen tegen de vijand. Vlak voor de Eerste Wereldoorlog is die dreiging er zeker. Duitsland denkt er serieus over om ons land binnen te vallen, maar heeft dan nog groot ontzag voor de waterlinie. Ze zien waarschijnlijk af van een aanval en dat dankzij de waterlinie. Dat is anders in 1940.
Kort daarvoor zijn er nog verbeteringen aangebracht aan de linie zoals deze plofsluis. Een enorme bak die gevuld kon worden met grind en zand. De bodem kon worden opgeblazen zodat de inhoud naar beneden valt en het Amsterdam-Rijnkanaal afdamt. Zo kan het water uit de ondergelopen gebieden worden tegengehouden. Het wordt nooit gebruikt, hoewel de waterlinie nog wel gedeeltelijk onder water werd gezet. Maar Duitse vliegtuigen, die massaal in een oorlog worden gebruikt, vliegen zonder moeite over het drassige gebied heen. De waterlinie is dan een achterhaald systeem. In de jaren tachtig is het kanaal om de plofsluis heen verbreed omdat de onderdoorgang voor de moderne scheepvaart te smal werd. Nooit ingezet, maar toch een indrukwekkend en daarmee een onbedoeld oorlogsmonument.