Kamelen kunnen twee en een halve meter hoog worden. Het meest opvallend aan de kameel zijn de bulten op zijn rug. De bulten zijn gevuld met vet. Als een kameel dus geen eten kan vinden heeft hij altijd nog een voorraadje!
De kameel is een eeltpotige: de tenen aan zijn voet zijn met dikke eeltkussens bekleed. Daardoor kunnen ze makkelijker op losse zandgrond lopen. Als de kameel loopt zwaait hij heen en weer. Dat komt doordat kamelen 'telgangers' zijn. Dat wil zeggen dat ze eerst de beide linkerpoten en dan de beide rechterpoten naar voren zetten.
De vacht van de kameel is bruin en heeft vooral op de nek en op de rug lange haren. In de lente verliezen de kamelen hun dikke wintervacht. Dat gaat met grote plukken tegelijk waardoor de kameel er soms wat rafelig bijloopt.
Een kameel eet plantaardig voedsel. Soms grassen, soms bladeren en takken van struikgewas. Kamelen hebben beweeglijke pluklippen en een gebit waarmee ze goed harde, droge grassen kunnen kauwen. In het wild leven kamelen in droge gebieden als woestijnen en steppen. Daar groeien vaak dorre en doornige planten. Een kameel moet dan ook voorzichtig eten.
Een kameel lang zonder water, ook als het heel warm is. Na een droogte-periode heeft hij natuurlijk wel dorst: hij kan dan in 1 uur wel 200 liter water drinken! Als een kameel een loopneus heeft wordt het vocht meteen opgevangen: er loopt een speciaal groefje van zijn neus naar zijn lippen. Zo gaat er geen druppeltje vocht verloren.