Ja, die kinderen gaan een hut maken. Maar ze beginnen met een tekening. Zo moet de hut er uitzien. En dan begint de huttenbouw. Ze spannen een touw aan een paar bomen. Dan zoeken ze afgevallen takken. Die takken zetten ze tegen het touw aan. Nou, het lijkt al op een hut! Maar er moet nog een dak op. Een dak van doeken, en muren van lappen.
Wat voor hut wordt het? Een zeerovershut? Een spin? Een heksenketel? En een heksenbezem. Die hut wordt vast... een... heksenhut! Daar komen de heksen! Ze brouwen een toverdrank! En ze veranderen in... weg! Ze toveren met planken! O nee, ik zie het al. Dat wordt een... hut! h u t hut!
Kom op, we zoeken naar de letter u. De u in juf! Hee, slager, verkoop je vlees met een u? Ja hoor, een hamburger van rundvlees. Hee, wat eet jij? Zit daar een u in? Ja. in yoghurt zit een u. O, die u zie je zo! De u in bus. En de die u zit in de naam van dit dier verstopt. Mus! een jarige! Met een hééél zware schaal traktaties! En een... feestmuts op. En die u zit ook in... hut!