Het lijken drolletjes, maar dat zijn het niet: het zijn braakballen. Deze braakballen vind je onder bomen. Het zijn resten eten, meestal van uilen. Dus als je zo’n braakbal vindt, weet je dat er een uil in de buurt is geweest!
In Nederland komen verschillende uilen voor, zoals deze: deze velduil. En dit is de kerkuil. De grootste die we kennen is de oehoe, die is erg zeldzaam. De uil die in Nederland het meest voorkomt is de bosuil. Als je wil weten wat die uil gegeten heeft dan moet je de braakbal uitpluizen. Een uil eet het liefst insecten en muizen.
Die moet hij natuurlijk eerst vangen. De uil jaagt ’s nachts. Hij kan heel goed in het donker zien. De ogen van de uil staan voor in z’n kop. Zo kan hij goed diepte zien en zijn prooi in de gaten houden. Zijn ogen kunnen niet draaien, maar zijn kop wel. Een uil kan zijn kop bijna helemaal omdraaien. De uil heeft ook hele goeie oren. Daar kan hij mee horen waar een lekker beestje zit. De oren zitten aan de zijkant van de kop. Die pluimpjes op z’n kop zijn dus geen oren!
De veren aan de vleugels van de uil hebben een speciaal donsrandje. Daardoor kun je de uil bijna niet horen als hij vliegt. Een uil heeft stevige poten. met twee tenen voor, en twee tenen achter. Met zijn scherpe klauwen pakt hij zijn prooi. Uilen slikken hun maaltijd in een keer door! Deze kerkuil smult van een muis.
De maag van een uil kan harde stukjes niet verteren. Die stukjes worden samengeperst tot een bal. Om die bal zit een slijmlaagje, zodat de uil de bal met restjes makkelijk uit kan braken. En dat is dan: de braakbal! In die bal kun je van alles tegenkomen: haren en botjes van muizen, veertjes van kleine vogels en resten van insecten. Eens kijken wat er in deze braakballen terug te vinden is. Veel haren, en een tand, botjes, en zelfs het schedeltje van een muis. Ga maar eens kijken in het bos of je zelf ook braakballen kunt vinden!