In Nederland kun je op allerlei plekken botten vinden: in de tuin, in het zand, of op het strand. De meeste botten die je op het strand vindt zijn niet van dolfijnen of zeehonden, maar van paarden, koeien of andere boerderijdieren. Dit is vaak slachtafval dat van schepen overboord is gegooid.
Maar om er nu achter te komen om welk dier het gaat moet je het bot goed onderzoeken. En daarbij is vooral de vorm van het bot belangrijk.
Een bot dat vaak gevonden wordt is het bot van het dijbeen. Hier zie je er een aantal op een rij. Zoals je ziet lijken ze erg op elkaar. De grootste is van een paard. De kleinste is van een haas. De middelste is van een schaap.
Dijbenen hebben aan de bovenkant een ronde bol die in de heupkom past. Hierdoor kan het dijbeen zich in alle richtingen bewegen. Het gewricht aan de onderkant is een scharniergewricht. Een scharniergewricht kan maar één richting op bewegen.
Een ander bot dat vaak gevonden wordt is het middenhandsbeen. Het zijn stevige botten die lang bewaard blijven en omdat ze zo groot zijn worden ze niet vaak over het hoofd gezien. Het middenhandsbeen heeft aan de bovenkant een plat gewrichtsvlak en aan de onderkant zit een scharniergewricht.
Dit middenhandsbeen is te groot om van een schaap of hert te zijn. Hij is ook niet van een paard. Dit is een middenhandsbeen van een koe. Het middenhandsbeen zit hier. Direct onder het middenhandsbeen komt een paar lange kootjes, daaronder een paar korte kootjes. De poot eindigt in twee hoefbeentjes, waar bij levende dieren de hoef omheen zit.
Je kan ook fossiele botten vinden. Denk je dat je een fossiel bot hebt gevonden let dan vooral op het gewicht. Deze botten zijn over het algemeen zwaarder dan recente botten.