Op blaadjes zie je soms lichte delen zitten. Dit zijn kleine gangetjes. En in die gangetjes leven kleine larfjes. Die larfjes zijn van een insect, bijvoorbeeld een kever, vlinder, vlieg of wesp. En die kleine gangetjes zijn eigenlijk mijnen… en die maken die larfjes helemaal zelf. We noemen deze insecten dan ook bladmineerders. Mineren komt dus van mijnen. Maar hoe komen die larfjes eigenlijk binnenin deze blaadjes?
De larfjes komen uit een eitje. Dat eitje wordt in het blad gelegd door een vrouwtjes insect. Elke soort doet dit weer op een ander plekje; meer aan de rand of juist in het midden. Het vrouwtje heeft daar een speciaal orgaan voor, een soort boormachientje. We noemen het ook een legboor:
Na een tijdje komt er uit het eitje een larfje gekropen. Het larfje heeft een soort haak waarmee hij het eitje kapotmaakt. Daarna eet het larfje zich hapje voor hapje vooruit door het blad. Het vrouwtjesinsect heeft hem niet voor niets in het blad gestopt, nee dat blad is een en al eten voor het larfje. Het larfje knabbelt zich een weg door het blad en wordt alsmaar groter. Dat kun je ook zien, want het gangetje wordt steeds breder, anders past hij er niet meer door heen! Naast een bron van voedsel biedt het blad ook bescherming tegen roofdieren.
Van al dat eten moet het larfje wel ontzettend poepen, en die drolletjes kun je ook zien. Die drolletjes noemen we frass.
Na een tijdje is het larfje helemaal volgegeten. Dan wordt het tijd om te verpoppen. Sommige larfjes verpoppen binnenin het blad, andere soorten verpoppen buiten het blad. Als ze buiten het blad verpoppen bijten ze eerst een klein gaatje waardoor ze uit hun tunnel ontsnappen. De huid van het larfje wordt langzaam hard.
Na verloop van tijd komt er weer een volwassen insect uit, zoals deze vlieg.