Elke dag gebruiken we een heleboel aardgas, bijvoorbeeld bij het koken. Aardgas zit in de bodem van de Noordzee.
Op een booreiland wordt dat aardgas omhoog gehaald. Zo'n booreiland wordt niet op zee, maar op het vaste land gebouwd. Als het eiland klaar is, worden de poten omhoog getrokken. Zo kan het gaan drijven.
Op de goede plek aangekomen, worden de poten naar beneden gelaten en staat het gevaarte vast. Een boor gaat kilometers diep de zeebodem in. Tot in de laag met aardgas. En dan wordt het gas omhoog gehaald.
Vanaf de booreilanden gaat het gas, via grote pijpleidingen, onder water, naar de kust. Op twee plaatsen in Nederland komen die pijpen aan land: in Callantsoog en Uithuizen. Als het gas eenmaal aan land is, wordt het eerst op kwaliteit gecontroleerd en gereinigd. Want er kan ook zand mee naar boven zijn gekomen.
Hier zie je de enorme gasleidingen boven de grond komen. Het is een gevaarlijke plek, want gas is erg brandbaar.
Vanaf deze plek wordt het gas verder het land in gestuurd. Niet alleen in zee, maar ook in de Nederlandse bodem zit aardgas. Bijvoorbeeld in Slochteren, in Groningen. Daar werd in 1959 de grootste gasbel van Nederland gevonden. Er wordt hier nog steeds gas uit de bodem gehaald. Daarvoor moet er dwars door zachte en keiharde aardlagen geboord worden. Het duurt dan ook weken voordat het gas bereikt wordt. Dan wordt het gas omhoog gepompt.
Men verwacht dat er tot 2015 geboord kan worden in Slochteren.