Ik ben Wim Schoenmaekers. Ik heb vroeger gewerkt in een steenkoolmijn in Zuid-Limburg. Ik was zestien jaar toen ik bij de staatsmijn Wilhelmina ging werken. Ik heb er meer dan twaalf jaar gewerkt, toen gingen de mijnen in Limburg dicht omdat er minder kolen nodig waren.
Het was heel erg zwaar werk. Je ging met een lift naar beneden, soms moets je nog kilometers onder de grond in een karretje naar je werkplek. En dan ging je aan het werk. Soms zat je wel op 900 meter diepte. Je werkte acht uur en je had maar 15 minuten pauze.
Hoe dieper je in de aarde doordringt, hoe heter het wordt. Op een diepte van 800 meter is het 33 graden Celsius. En er zit een hoop vocht in de lucht. Dus het was bloedheet. Beneden waren er geen kranen, dus moest je blikken of veldflessen met water meenemen. Soms dronk ik achter elkaar wel wel vier liter water op!
Als je klaar was met je werk, leek het of je in de stromende regen had gewerkt. Kleding werd boven gedroogd. De volgende dag stapte je er weer in. Je kleren waren dan zo stijf als een plank en werden pas beneden weer soepel door het vocht.
Je werd natuurlijk ook heel vies van het werk. We kwamen altijd helemaal zwart weer boven! Wat heel gevaarlijk was in de mijnen was het mijngas. Mijngas is reukloos, smaakloos en kleurloos. Heel gevaarlijk, want het kan ontploffen als er een vonk bij komt. Elke mijnwerker heeft een benzinelamp, als het vlammetje lichtblauw wordt, dan is er mijngas aanwezig. Heel vroeger namen ze een vogeltje mee in een kooitje. Als de vogel van zijn stokje viel: mijngas! Je kon het ook zien aan de muizen. De muizen waren de vrienden van de mijnwerkers. Als ze doodgingen was er iets loos, dan was er mijngas of tekort aan zuurstof . Of als ze in grote colonnes wegrenden, wisten we dat er iets kon gaan instorten. Maar de muizen vraten ook de boterhammen van de mijnwerkers op en dat was minder geslaagd.
Je had een eigen penning met een nummer. Bij aankomst in de mijn werd die op een bord gehangen. Daarna gingen we naar beneden. Na het werk leverde je de penning weer in bij de portier. Als er na het werk een penning was achtergebleven, wisten ze dat er iets fout was. En dat gebeurde helaas wel eens. Gelukkig heb ik het allemaal overleefd. Ik ben nu gids in de nagebouwde steenkoolmijn in Valkenburg en vertel de mensen hoe het hier vroeger was.