Op 11 augustus 1914 breekt er een oorlog uit tussen een aantal landen in Europa.
Duitsland en zijn bondgenoten krijgen ruzie met Frankrijk dat de hulp inroept van Engeland.
Met een zo groot mogelijk leger gaan de landen de oorlog in. Hoe meer soldaten, hoe sneller de vijand wordt verslagen, denkt men. Miljoenen jonge mannen worden opgeroepen voor het leger.
“Jouw vaderland heeft JOU nodig, JOU” met dit soort posters worden Engelse jongemannen opgeroepen zich aan te melden voor het leger.
En dat doen ze met honderdduizenden tegelijk.
Ook De Engelsman John Stewart is van de partij.
Hij is 18 jaar en net getrouwd met Sarah.
Net als de bakker Dave en postbode Matthew en de andere leden van zijn voetbalteam Alle elf hebben ze zich aangemeld en samen gaan ze op weg.
“Schitterend. We hebben ons met het hele elftal ingeschreven. En we zijn goedgekeurd.
We zullen die Duitsers eens flink op hun donder geven”.
Het Duitse leger plaatst als eerste de aanval en stoot via België door tot Noord Frankrijk. Daar stokt de aanval en worden ze tegengehouden door de Fransen die hulp hebben gekregen van de Engelsen.
Maar samen zij zijn niet sterk genoeg om de Duitsers weer terug te dringen.
En dus staan de legers tegenover elkaar en kunnen geen kant meer op. Beide partijen graven zich in, in kilometers lange loopgraven.
“Liefste Sarah, We hebben de Duitsers tegengehouden. Ze kunnen niet meer verder.
Het is alleen nog afwachten tot de generaals ons het teken geven voor de aanval..
Dan kan ik laten zien wat ik waard ben. We zullen vechten voor de koning en ons vaderland. We maken die Duitsers af.
En dan ben ik snel weer thuis”. Voor je het weet zitten we samen onder de Kerstboom en kan ik je weer in mijn armen sluiten.
Liefs, John”.
Maar het loopt allemaal anders dan John hoopt.
Engelse en Franse legers proberen wel aan te vallen, maar ver komen ze niet.
Zodra de soldaten dichtbij de loopgraven komen worden ze bestookt met granaten en onder vuur genomen met mitrailleurs. Dat is een nieuw wapen dat honderden kogels per minuut kan afvuren.
Als je dat allemaal al overleeft, moet je je nog door rollen prikkeldraad heen zien te worstelen en over de landmijnen zien te komen.
Duizenden soldaten sterven voordat ze de vijand ook maar hebben gezien.
En dus veroveren de legers vaak maar een paar meter grond, die ze even later weer kwijt raken.
Aan het front verandert het landschap in een spookgebied vol bomkraters.
En in de loopgraven wordt het leven voor de soldaten een hel. Na iedere regenbui verandert de loopgraaf in een modderpoel.
“Liefste Sarah,
Ik zit hier nu al weer bijna twee jaar en ik leef nog steeds…
Ik verlang zo naar rust. En stilte.
De kanonnen dreunen maar door, de granaten blijven gierend in slaan. De hele dag door.
En daar bovenuit het gegil en gekreun van de gewonden.
Overal is bloed en de geur van de dood. Het is om gek van te worden.
Adrian en Matthew zijn gisteren gedood. Ik zag het voor mijn ogen gebeuren.
Het spijt me dat ik je niet kan opvrolijken, maar deze oorlog is zinloos. Het maakt mij niet meer uit wie er wint… Ik wil gewoon naar huis…
Ik denk elke minuut aan je, John”.
En zo sleept de uitzichtloze oorlog zich nog twee jaar voort.
Als de Amerikanen de Engelsen en Fransen te hulp komen moeten de Duitsers uiteindelijk opgeven. Ze zijn uitgeput en geven zich over. Dat gebeurt op 11 november 1918.
De oorlog die hooguit een paar maanden zou gaan duren, duurt uiteindelijk vier jaar.
Tien miljoen soldaten worden gedood.
“iedereen is uitgelaten, blij. De mannen dansen, zingen, eindelijk naar huis. Eindelijk is die rotoorlog voorbij.
Maar ik, ik voel niks. Helemaal niks. We hebben de oorlog gewonnen, maar zo voelt het niet. Ons elftal is met 9 – 2 verslagen.
Mijn vrienden zijn weggeschoten, niet met de bal, maar met kogels.
Adian, Matthew, Tim, Brandon, Chris, Daniel, Gerald, Jeremy, Keith, voorgoed op de reservebank. Alleen Dave en ik zijn over..
Maar ik kom thuis. Eindelijk zal ik je weer zien. Ik omhels je, John”.