Er was vroeger een eeuw waarin een grote welvaart was. Die eeuw noemen de “Gouden Eeuw”. We gaan terug in de tijd. En op dit tijdlint kun je zien hoe ver terug: iets meer dan 300 jaar. Elk blok is 100 jaar en dat noemen we een “eeuw”. Dus we gaan iets meer dan 3 eeuwen terug in de tijd, naar de tijd waarin Casper voor het eerst aankomt in Amsterdam.
Zo Casper, hé. Amsterdam. Hoi. Waar denk je dat je heen gaat? Waarom koop ik uitgerekend een doofstomme Moor als bediende? We gaan naar mijn vriend Musse. Het is een schilder. Misschien hebben zij wat aan je.
Hoi. En jij hebt hem Casper genoemd?
Zo heette hij al toen ik hem kocht.
En hij is doof zei je of stom?
Hij hoort niks. Stokdoof.
Zie je, stokdoof.
Ik zou hem kunnen gebruiken als model voor een Morentronie.
Als jij een portret van hem schildert als de Zwarte Koning van het Oosten. We ruilen dat joch tegen het portret, goed?
Dirk! Dirk!
Ik heb het koper nog niet helemaal vermalen, meester.
Kom eens. Moet je eens kijken: dit is nou een Moor. Heb je het wel eens gezien? Zwart hè? Ja, ik heb een opdracht voor je: ga jij daar eens een mooie Moorse Koning van schilderen.
Ik zou zo graag zien waar jij nou vandaan komt, Zwarte Prins. Ik zou het land wel eens willen zien, waar de zon de mensen zo’n mooie donkere huid geeft. Als zwaar gebrande Sienna met Hollandse klei. Ik heb gehoord, dat het er hard aan toe gaat op de suikerplantages. Jij hebt het geluk, dat je hier bent.
Stug.
Ik heb daar zo’n ontzettende hekel aan.
Je praatte! Echt! Je praat Nederlands!
Je meent het! Het zwaargebrande Sienna, bla bla bla.
Je bent geboren in Afrika?
Op een slavenschip.
En je vader dan?
“Gestorven aan boord en overboord gegooid” zei mijn moeder.
Maar waar is je moeder dan?
Alle slaven van de plantages zijn gevlucht. Mijn moeder en ik ook.
En toen?
Slavenjagers. Mijn moeder liet me vallen. Ik was klein. Ik kwam terecht in het huis van de Gouverneur. Ze vonden me schattig. En ik leerde daar Nederlands. Dirk, kan je mij helpen?
Wat wil je dan?
Vrij zijn, net als jij.
Meester Musse, eerwaarde heer Hees, voor ik u het doek laat zien wil ik u een voorstel doen.
Laat maar horen.
Het is mij gelukt om Casper zo levensecht te schilderen dat zijn doof- en stomheid in het doek zijn gevangen, en: dat zijn gehoor en spraak in zijn lichaam zijn hersteld.
Nou, als dat zo is, dan mag jij hem hebben.
Echt?
Genoeg grapjes, laat het doek maar zien.
Maar het is geen grap!
Okay, of jij spreekt de waarheid en jij hebt op magische wijze de spraak van het joch hersteld of je speelt met het Moortje onder één hoedje. Heeft hij al gesproken?
Wilt u eerst het portret zien of Casper horen spreken?
Nee, nee, nee, dat jij kan schilderen, dat geloof ik wel en dat weet ik ook wel, die toverkunsten van jou, daar ben ik in geïnteresseerd, laat hem maar praten.
Goed. Casper, spreek!
Wat krijgen we nou?! Wat is dit?
Het vrijlatingsbewijs.
Het vrijlatingsbewijs? Casper Koning? Een momentje. Als dat portret waardeloos is, dan blijft het joch van mij. Casper Koning. Dit heb jij heel goed gedaan! Prachtig. Ja, afspraak is afspraak.
Ik heet eigenlijk Kwaku.
Kwaku?