Natuurlijk kun je het verschuil tussen warm en koud ook wel voelen, maar met een thermometer weet je het tenminste precies. De Italiaan Galileo Galilei wist in 1593 al dat vloeistof uitzet als hij opwarmt. Hij bedacht het idee van een glazen kolom met een schaalverdeling erachter.
Deze thermometers zijn eeuwen oud maar doen het nog steeds. Moderne versies zijn wel een stukje nauwkeuriger. Het begint met holle glazen buizen in een carrousel. Die draait langs een gasvlam terwijl er onderin lucht in wordt gepompt. Er ontstaat een soort blaar. Op dat punt breken ze de buis, waarbij er aan beide kanten een trechtervormige opening ontstaat. Ze zetten een kortere buis rechtop en hangen daar een trechterbuisje boven. Ze draaien allebei even snel terwijl een vlam ze verwarmt. Door de trechtervorm smelt de buis niet dicht. Een andere brander smelt de onderkant tot een bolvorm.
Om de serie te testen verwarmen ze de hele glazen buis. Daardoor ontstaat een vacuüm, dus als ze de buis in vloeibare was plaatsen zuigt hij zichzelf helemaal vol. Als de vloeistof helemaal bovenin komt weten ze dat de thermometer de juiste vorm heeft. De buisjes gaan weer in een carrousel, die opnieuw een blaar in het glas maakt. En daar breken ze de buis ook weer in tweeën. Door de opening voeren ze een holle draad, die in beide kanten van de buis gaat. Er gaat weer een brander op, zodat de draad vastsmelt in het glas. Zo krijg je een thermometer die tegen een stootje kan. Het glas en de draad koelen af op de lopende band. Met een vacuümpomp trekken ze alle lucht uit de buizen, die zich opnieuw vullen met blauwe was. Dat duurt wel een paar uur. Deze keer is het geen test. Vroeger gebruikte men kwik, maar dat is giftig. De blauwe was is dat niet. Nu dopen ze de thermometers in gekoelde alcohol, zodat alle vloeistof onderin gaat zitten. Dan smelten ze de bovenkant dicht. De lucht die er in zit zet uit en vormt aan de andere kant een reservoir.
In ijswater koelen ze de thermometers naar nul graden en zetten een merkteken op het glas. Daarna gaan ze in water van precies 93,3 graden Celsius. De blauwe vloeistof schiet omhoog en bovenaan zetten ze ook een merkje.
Ze meten de lengte tussen de krasjes. Zo weten ze de afwijking van elke thermometer, die altijd binnen een bepaald bereik ligt. Daarop worden ze gesorteerd.
Bij elke groep met dezelfde afwijking hoort een eigen schaalverdeling. De thermometer gaat in een behuizing van metaal of kunststof. Daarachter schuiven ze de juiste schaal. Ze wikkelen de holle draad om een as. Daarna gaat er een dop op. Deze thermometer is bedoeld voor een industrieel proces. Daarom wordt het meetgedeelte in een speciale huls gedaan, ter bescherming.
Vervolgens gaat er een glaasje voor de thermometer, zodat-ie lekker naar buiten kan kijken. Doppie d'r op... En nu is deze thermometer klaar. Maar hij krijgt het er eerlijk gezegd niet warm of koud van.