Geocaching is een soort schatzoeken. Iemand verstopt iets en anderen gaan ernaar zoeken. De schat wordt in een doos gedaan en heel goed verstopt. Onder een boomwortel of in een spleet of… Alles is mogelijk. Om de schat door iemand te laten vinden, moet je noteren waar je hem hebt verstopt. Je moet je voorstellen dat de aarde bestaat uit een coördinatenstelsel, een netwerk van lengtegraden en breedtegraden. Je zoekt de lengtegraad en de breedtegraad van de verstopplek op.
Dat kun je met een gewone kaart doen. “Dank je”. Maar het is handiger om het met een GPS-ontvanger te doen. Die werkt net zoals een navigatie-apparaat in een auto.
Hij ontvangt satellietsignalen uit de ruimte en berekent zo de precieze lengte- en breedtegraad. Dat noemen we de ‘coördinaten’. Nu moet je aflezen waar de schat precies ligt en de precieze locatie op internet zetten. Andere geocachers lezen die gegevens, zetten ze in hun eigen GPS en gaan op zoek naar de verstopplaats.
“Prima”, maar hou wel je ogen goed open. De gegevens kloppen niet helemaal precies. “Hallo, daar”..Zie je wel? Het werkt, dan ruil je jouw aandenken voor een ander aandenken dat in de doos zit. En om te bewijzen dat je daar bent geweest, schrijf je je naam op in het logboek. Dat is alles!