Aardappelen groeien onder de grond. Als het deel van de aardappelplant dat boven de grond groeit, is verdord, worden de aardappelen uit de grond gehaald. Dat heet rooien.
Het rooien gebeurt met een rooimachine. Een schudzeef zorgt ervoor dat er niet teveel aarde aan de aardappel blijft zitten. Via de lopende band vallen de aardappelen in een bak om ze naar de boerderij te brengen. Daar worden ze op een rubberen mat gestort, zodat ze niet beschadigen.
Dan worden alle aardappelen opgeslagen en bewaard. Ze moeten goed drogen. Als ze droog zijn, worden de aardappelen nog eens door elkaar geschud, zodat al het droge zand eraf valt, en de aardappel mooi schoon is.
Daarna worden ze gesorteerd: de dikke bij de dikke, de kleintjes bij de kleintjes.
Dan worden de aardappelen verpakt in jute zakken en plastic.