Carlijn: “Hoe komt het dan dat de luchtdruk ergens hoger is en de luchtdruk ergens anders weer lager……hoe komt dat?”
Diederik: “Kijk, ik heb hier een flesje en daar heb ik dit ballonnetje opgedaan. Binnen in dit flesje zit lucht….nou de zon die schijnt op de aarde en die maakt de lucht overal om ons heen warm. Gelukkig want anders zou het hier heel erg koud zijn zonder de zon. Alleen de zon schijnt niet altijd even fel op elk punt dus wat gebeurt er nou als de zon de lucht warm maakt?”
Carlijn: (wijst naar föhn) “Dit is dan nu de zon?”
Diederik: “Precies….en die maakt de lucht binnen in dit flesje warm”.
Diederik: ”Hoppa….kijk! Wat gebeurde hier nou? De zon verwarmt de lucht. Wanneer lucht warm wordt dan wil het meer ruimte innemen en het duwt alle andere lucht een beetje weg. En dat gebeurt hier dus ook, die lucht in die fles die duwt zichzelf, die zet uit, en daardoor gaat er een deel hier in dat ballonnetje zitten. Je kunt je misschien wel voorstellen …dat er nu minder lucht zit in dat flesje, want een deel zit in het ballonnetje.”
Carlijn: “Ja.”
Diederik: “Dus er zit minder lucht hier dan dat er eerst in zat”.
Carlijn: “Ja, want dat is ook naar de ballon gegaan.”
Diederik: “Precies, een deel zit in die ballon…..dus nu is dat flesje een klein beetje lichter geworden. Maar ja, ik had hier een hoeveelheid lucht maar die is nu weg. Wat is hier dan nu…er moet hier iets in de plaats komen.”
Carlijn: “Er moet andere lucht komen”.
Diederik: “Precies, er moet hier andere lucht komen en eigenlijk zuigt het daardoor lucht van de omgeving naar zich toe”.
Carlijn:”Ahaaaa”.
Diederik: “En dat merken wij…als wind!”
Carlijn: “En dat is wind!”
Diederik: “Dat is wind!”