Graafdieren als mollen en regenwormen zorgen ervoor dat de bodem los en luchtig blijft. Dat kun je goed zien in dit kruidenrijke weiland met een zachte, natte bodem. Ook tref je hier en daar een steviger bodem door bodemcompactie. Wat is dat, bodemcompactie? Nou, je ziet hier wat sporen van tractorbanden en als je ook hier gaat staan dan dan voel je wel, het veert een heel klein beetje mee, maar niet zo sterk. En als je nou naar dit soort plekjes kijkt, die liggen iets hoger, dus hier zit een mollengang onder. Dan zie je dat je dat gewoon veel dieper kan wegduwen. Je zakt echt weg. Nou, dat geeft heel duidelijk aan dat door betreding klinkt die bodem als het ware een beetje in. Dus die, die kracht, die op die hoeven, het gewicht wat op de hoeven staat, dat zorgt ervoor dat die bodem wordt ingeduwd. Compacter wordt. Ja, dat is compactie. Ja. Als je hier om je heen kijkt zie je hier heel veel strooisel liggen, zeg maar, dat oude bladmateriaal van de grassen, dat is afgestorven. Nou, dat zijn allemaal voedingsstoffen voor regenwormen en andere bodembeestjes. Als je hier gaat graven dan verwacht ik wel het een en ander aan te treffen. Het is natuurlijk hartstikke nat. Wat heeft dat voor invloed op de bodem dat het hier nat is? Dat zorgt er eigenlijk voor dat het bodemleven net als die mol aan het oppervlak voorkomt. Want als het nog dieper zou zitten? Ja, dan zitten ze in het water en dat vinden ze niet jofel. Nou, ik zie gelijk al een regenworm. Dit zijn de zogenaamde grijze wormen. Dit zijn tunnelaars dus de tunnelaars, dat zijn de regenwormen die in de bodem zitten en die maken daar horizontale gangen. Net als die mol geven ze wel heel veel ruimte, heel veel lucht brengen ze in de bodem aan en die leven van allerlei organisch materiaal wat in de bodem zit. Dan heb je de zogenaamde pendelaars en de pendelaars, die maken verticale gangen, dus daar kan water kan ook heel makkelijk in de bodem zakken. Met name natuurlijk in tijden van regen. Ja ja. En dat zorgt er eigenlijk voor dat er als het ware heel veel water wordt opgeslagen in de bodem. Wat dan in de zomer, als het uitdroogt weer door planten gebruikt kan worden. Even kijken of ik een goede kan vinden. Nou, hier kun je een gangetje zien. Hier zie je een regenwormgang. Oh ja, dat mooie ronde gaatje.
Een mooi rond gaatje. Ja, je ziet het voedsel eromheen wat ze eten. Dus die worteltjes. Dit is, even kijken. Dit is een rode. Je ziet dat, die is ook wat roder. Die is wel echt wat roder van kleur. Ja. Dus dat is een van die soorten, dat is een pendelaar die dus op en neer gaat. Zo, even alles weer netjes netjes terugleggen, alsof er niks is gebeurd. We gaan kijken op een ander perceel dat voor veeteelt wordt gebruikt. Zo, dit is meteen heel anders hier. Ja, het ziet er veel eentoniger uit. Met eigenlijk maar twee grassoorten zie ik hier even snel, Engels raaigras en witbol. Weinig kruiden, ook weinig verschil in in reliëf. En veel droger. Veel droger. . Nou, lekker stuk. Ja. Nou, klei hè. Dat kun je heel mooi zien. Je kan ook heel mooi zien dat die grond bestaat uit twee kleuren, grijs en en bruin. Dus het grijze, dat is eigenlijk het deel dat is heel dicht, heel kleiig, maar daar komt dus relatief weinig zuurstof bij. En als door die wortelkanalen komt dan de zuurstof van boven zo dieper de bodem in. En dat heb je ook bij de kanaaltjes van regenwormen en dan zie je dat al het oude strooisel, al het oude plantenmateriaal, daar komt dan zuurstof bij en dan wordt het bruin, dus dat is geoxideerd. Ja, het is vooral heel compact. Die andere bodem, die was heel kruimelig, heel stevig. Ja, ja, door al die bodemactiviteit ja, breekt die bodem als het ware in hele kleine stukjes uiteen. Ja, dit is gewoon eigenlijk een blok beton. Je kunt je voorstellen, zeker in de zomer als dit uitdroogt, dat het heel moeilijk is voor plantenwortels en ook voor andere bodembeesten om zich hierdoorheen te bewegen.