Trainen is voor topsporters het allerbelangrijkste. Hier in de Tongelreep in Eindhoven doen onze topzwemmers dat naar wiskundige en wetenschappelijke leiding. En alles lijkt te draaien om verhoudingen en doseringen.
Dat is weer iets sneller. Begin met 31.
Maar waarom zwem je bij de training niet gewoon zo lang en zo hard mogelijk?
Het gaat d’r juist om, dat je dus in gedeeltes, in korte stukjes, wat harder kan trainen dan je normale wedstrijdsnelheid en daardoor weer lang genoeg rust neemt om te herstellen, en dat geeft uiteindelijk het beste resultaat voor wedstrijden.
En als je aan het trainen bent, dan meet je ook bepaalde dingen neem ik aan?
Ja, je meet de tijd en slagfrequentie.
Ja, de tijd die je d’r over doet en…
De slagen die je armen maken per minuut.
En welke dingen meet je dan nog meer?
Uit de slagfrequentie en de tijd kun je de slaglengte berekenen.
En wat wil je dan het liefst?
Wat ik het liefst wil is, dat ik in feite dus krijg van dat ik een slagfrequentie krijg, dat ik een tijd krijg en dat ik de slaglengte automatisch krijg.
En wat is dan het beste om te zwemmen en van hoe?
Je moet zorgen voor een optimum tussen de slagfrequentie en slaglengte. Dus iemand met de hoogste frequentie, maar ook de langste slag, dat geeft het beste resultaat.
De trainee wil dus graag gegevens hebben. De wetenschapper zorgt ervoor, dat hij ze krijgt.
Wij hebben hier bijvoorbeeld een dingetje.
Ja.
Dat doe je ergens op je lijf, bijvoorbeeld op je pols. En zodra je in de buurt bent van de tand, dan registreert ie de tijd.
Okay.
En niet voor 1 zwemmer, maar voor wel 30 tegelijk. Nou, en dat is natuurlijk heel erg prettig, want dan kan die coach in zijn eentje met 1 stopwatch, of 2, kan hij het nooit.
Nee, dan kan hij het niet.
Wij hebben nog een dingetje. Kijk: dit is een apparaat waarmee je kan meten wanneer dat dingetje bovenwater is en wanneer ie onderwater is. Dus dat doe je om je pols en het moment dat ie in het water gaat, gaat de tijd lopen en op het moment dat je dan weer in het water gaat, dat is een hele slagcyclus, stopt de tijd als het ware voor die slagcyclus en weet je dus hoeveel tijd je genomen hebt voor één slag.
Okay.
Verhoudingen en gemiddelden worden in breuken uitgedrukt. Breuken met als noemer 10, 100, 1000 kun je als decimaal getal schrijven. Er zijn ook andere breuken die je als decimaal getal kan schrijven. Je moet d’r dan eerst een breuk met als noemer 10 of 100 of 1000 van maken, maar dat lukt niet altijd. Op zich zijn 0,5, 0,50 en half hetzelfde getal. Toch is er een verschil wat betreft nauwkeurigheid. Als een sprinter de 100 meter loopt in 10,5 seconden, dan heeft hij er feitelijk ergens tussen de 10,45 en 10,55 seconden over gedaan. Kloktijd 10,50 seconden, dan doet hij iets tussen de 10 komma 4 9 5 en 10 komma 5 0 5 over. Echt veel pre-ciezer dus.
Als je een half noteert, dan wijs je op een punt op de getallenlijn, niet op een gebied.