De bevelhebbers van het immuunsysteem: de T-helpercellen. Bij een infectie - ook als die veroorzaakt wordt door vaccinatie - coördineren zíj de verdediging. Elke T-cel herkent met zijn receptoren een specifiek vreemd antigen.
In eerste instantie worden verdachte objecten door de fagocyten opgespoord, opgeslokt en afgebroken. Een lift transporteert de antigenen naar de oppervlakte, waar het op een presenteerblaadje wordt getoond aan de T-cellen.
Als de receptor van een T-cel past op zowel het antigen als op het presenteerblad, en de fagocyt een startsignaal geeft, wordt de T-cel actief en splitst zich. De T-cel snelt dan naar de wapenfabriek van het immuunsysteem: de B-cellen. Deze B-cellen hebben antistoffen als receptoren en kunnen deze wapens in grote hoeveelheden aanmaken, als daar vraag naar is. Door het tonen van stukken van de ziekteverwekker, laten de B-cellen zien dat ze klaar zijn voor productie. Maar de B-cel gaat pas tot wapenproductie over als de T-cel zich heeft aangekoppeld en een signaal geeft. De B-cel splitst zich dan en maakt een grote hoeveelheid antistoffen.
Bij een infectie kan het een paar dagen duren voor de antistoffen zijn aangemaakt, maar dan werkt het verdedigingssysteem wel heel goed. Koorts is altijd een teken dat het immuunsysteem een heftige strijd voert. Sommige antistoffen kunnen zelf de ziekteverwekkers vernietigen, andere hebben de hulp van de fagocyten nodig.
Bij elke overwinning onthoudt het immuunsysteem hoe het de ziekteverwekker heeft verslagen: het vormt geheugencellen. Deze zijn klaar om tot actie over te gaan zodra een bekend virus of bacterie het lichaam binnendringt. De immuniteit die zo is ontstaan, voorkomt dat het lichaam dezelfde ziekte nog eens krijgt.