Om jezelf goed te kunnen zien wordt vaak gebruikgemaakt van spiegels. Een spiegel bestaat uit een laagje glas met op de achterkant een dun laagje reflecterend materiaal. Meestal is dat zilver of aluminium. Als ergens licht op schijnt, dan kaatst dat alle kanten op. En als dat licht in je ogen komt, dan zie je het voorwerp. Nou, hier heb je bijvoorbeeld mijn hand, daar schijnt licht op, dat kaatst terug en als ik naar mijn handen kijk, komen die lichtstralen in mijn ogen en dan zie ik mijn hand. Maar met de spiegel is er iets heel geks aan de hand hè? Het lijkt namelijk alsof ik er twee keer ben: hier en achter de spiegel. Ik zit natuurlijk niet écht in die spiegel hè!
Het licht dat door mijn hand teruggekaatst wordt komt eerst op de spiegel en die spiegel kaatst het weer terug zo mijn ogen in. Hierdoor lijkt het net alsof het licht vanachter de spiegel van-daan komt. En mijn hersenen, die denken dat het licht in een rechte lijn van mijn hand van mijn tweede ik komt, daar in die spiegel. Dus zie ik mezelf in de spiegel.