De ambtenaar Eduard Douwes Dekker ziet hoe de bevolking van Nederlands-Indië wordt uitgebuit en onderdrukt. Hij neemt ontslag en schrijft onder zijn pseudoniem Multatuli een woedend boek, de Max Havelaar. Binnen een maand is hij klaar, en de mensen die in Indië niet naar hem wilden luisteren zullen nu wel moeten:
"Maar Uwe Excellentie heeft gesanktioneerd: het stelsel van misbruik van gezag, van roof en moord, waaronder de arme javaan gebukt gaat, en dáárover klaag ik. Dàt schreit ten hemel! Er kleeft bloed aan de overgegaarde penningen van uw dùs ontvangen Indisch traktement, Excellentie!
Nog éénmaal vraag ik om een oogenblik gehoor, zy het dezen nacht, zy het morgen vroeg! En alweder vraag ik dit niet voor my, maar voor de zaak die ik voorsta, de zaak van rechtvaardigheid en menschelykheid, die tevens de zaak is van welbegrepen politiek".
De bekende schrijver Jacob van Lennep is enthousiast:
"’t Is een meesterstuk, met zijn gebreken, of neen: de gebreken, waarover ik zoo ’t een gewoonen roman gold, klagen zou, geven in dit werk juist iets meer eigenaardigs, meer verrassends, meer schokkends aan het verhaal. ’t Is bliksems mooi, ik weet het niet anders uit te drukken".
De Max Havelaar verschijnt in 1860. Aan het slot van het boek doet Multatuli een persoonlijk beroep op Koning Willem III.
"Want aan U draag ik myn boek op, Willem den derden, keizer van 't prachtig ryk van Insulinde dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd...Aan U durf ik met vertrouwen vragen of 't uw keizerlyke wil is: dat daarginds Uw meer dan dertig millioenen onderdanen worden mishandeld en uitgezogen in UWEN naam!".