Als water over land loopt, kan het in bochten gaan stromen. Meanders heten die bochten. Meanders veranderen steeds van vorm. Soms veroorzaakt een rivier steile rotswanden zoals je hier ziet. In duizenden jaren tijd heeft het water de oevers en de rivierbodem helemaal uitgesleten. En hoe harder het water stroomt, hoe sneller de oevers afbreken.
Een rivier stroomt niet overal even snel. In de buitenbocht stroomt ie het snelst. Het zand en grind dat in het water zit, botst daar hard tegen de oever, waardoor er stukken van de oever afbreken. Beetje bij beetje wordt de buitenbocht dus steeds groter. In de binnenbocht gebeurt het tegenovergestelde. Daar stroomt de rivier heel langzaam.
Zand en grind worden hier niet door het water meegenomen en blijven in de binnenbocht achter. Langzaam maar zeker schuift de binnenbocht dus steeds verder op. Omdat de binnenbocht steeds dichtslibt, en de buitenbocht steeds verder afbreekt, worden de bochten in de rivier alsmaar groter. De rivier gaat meanderen.
Hier zie je een voorbeeld van een prachtig meanderende rivier. Maar er is nog iets bijzonders te zien: een hoefijzermeer. De meanders zijn hier zo groot geworden, dat met het slijten van de bochten een doorbraak is ontstaan. De rivier stroomde toen rechtdoor. Door zand en slib, is het stuk waar de rivier vroeger liep, afgesloten. Er is zo een meer ontstaan in de vorm van een hoefijzer.Deze meander werd een hoefijzermeer die na een tijdje opdroogde. Maar je ziet nog goed hoe het water ooit heeft gelopen.