Hallo, daar ben ik weer! Winter. Winterkleren. Dan heb je het warm. Zomerkleren. Ja. Het is warm buiten dan. Zomerkleren en winterkleren bij elkaar. Sorteren ja. Sorteren, we gaan het sorteren. We leggen de zomerkleren en de winterkleren bij elkaar, dat heet sorteren. Eens kijken wat ik hier hebh, een skipak ah dat is winter, lekker warm. En dit is een blouse voor de zomer en dit is, zo'n dikke laars die is vast voor in de sneeuw. Kijk nu hebben we alles bij elkaar wat voor de zomer en de winter is. Nu kunnen we ons gaan verkleden. Ik wil warme kleren aan voor de winter. Nee dit niet, dit is voor de zomer. En dit skipak, dat is voor de winter. EN een muts en een sjaal ook voor de winter. Dikke laarzen en een skipak, lekker warm. Ik krijg ook mooie snowboots aan voor in de winter. Ah dat is een echte wintermuts. En winterlaarzen. Kijk eens hoe mooi ik ben. Wauw. Wat zien we er allemaal mooi uit zeg. De zon is voor de zomer en de sneeuw is voor de winter. Nu zijn we zomerkindjes en winterkindjes. Dag, tot de volgende keer. Dag!