Een kabouter?! Ik zie...een klein, lief manneke, met rode appelwangen, een witte snor en een lange baard. Maar niet in zijn pyjama! Hij draagt een salopet, een hemdje, en wollen laarsjes! oeps! Vergeten! En een puntmuts natuurlijk! Anders voelt hij zich naakt!
Hmmm...Oh ja! En hij heeft een kabouterneus, waarmee hij alles ruiken kan!
En hij kan heel goed horen! En ook al heeft hij kleine beentjes, en staan zijn voetjes een beetje naar binnen, hij is razendsnel. En wel 7 keer zo sterk als grote mensen! En hij draagt een leren gordel, met allemaal gereedschap in. Ja, want het is nacht, en dan werkt hij in het bos! Hij maakt graag vogelkastjes. En als ontspanning speelt hij jeu-de boules, met konijnenkeuteltjes! En als hij koude handjes krijgt, warmt hij ze in zijn baard.
Maar nu komt de zon op, vlug kaboutertje, ‘t is tijd om naar huis te gaan! Ik zie een huisje. En in dat huisje woont mijn kaboutertje, met zijn kaboutervrouwtje. Het is er heel gezellig: alles is in hout! Er staat ook een gedekte tafel, met lekkere aardbeien. En aan de muur hangt een koekoeksklok. En een grote pijp. En op de grond staat een kist vol cadeautjes voor bezoekers. En na het ontbijt gaan ze slapen in een bedje in de kast. Er was eens héééééél lang geleden een kaboutertje, hij woonde samen met zijn vrouwtje, onder de dikke eik, Op hun tweehonderdste kregen ze een kaboutertweeling. En ze leefden nog honderden jaren en gelukkig”.