Wat een lief, jong katje. Zie je zijn snorharen? Die zijn heel gevoelig. Het zijn een soort voelsprieten. Hij heeft ze nodig in het donker. Ze helpen hem de weg te vinden. Dan loopt hij nergens tegenaan.
Twee jonge katjes zijn aan het vechten. Oh nee, het is maar een spelletje. Van nature is de kat een jager. En daarom spelen jonge katjes altijd jagertje, of zijn ze aan het stoeien met elkaar. Katjes hebben zachte kussentjes onder de poten. Aan die kussentjes zitten vlijmscherpe nageltjes. Die zijn ingetrokken als hij loopt. Anders slijten ze en kan hij niet zachtjes sluipen. Als hij wil krabben, of een prooi wil vangen, slaat hij zijn scherpe nageltjes uit.
Ho! Daar valt er een! Maar dat is niet erg, een kat komt altijd op zijn pootjes terecht. Dat komt doordat een kat een heel goed evenwichtsorgaan heeft. Hij krijgt een seintje in zijn hoofd wat boven en beneden is en draait zo, dat hij op zijn pootjes terecht komt. Van al dat spelen word je moe. Kleine katjes kunnen wel 10 uur achter elkaar spelen. Maar daarna moeten ze lang en diep slapen.
Dat katje lijkt wel een acrobaat! Zijn evenwicht is in ieder geval net zo goed. En zie je dat staartje? Dat helpt hem om zijn evenwicht te bewaren. Als je groot wilt worden, moet je goed eten. Eerst drink je melk bij je moeder en later eet je met je broertjes en zusjes voedsel uit blik. En na het eten moet je jezelf even wassen. Lekker fris! Makkelijk hè, een pootje als washand. Katten wassen zich van top tot teen. En dat doen ze twee keer per dag.