Aan het eind van de winter houden de hindoes het Holifeest. Ze vieren dan de overwinning van de lichte lente op de donkere winter en van het goede op het kwade. Voor de hindoes is het ook een soort oud en nieuw. Veertig dagen voor het Holifeest wordt een plantje gepoot in de grond. De plek waar het plantje staat heet de "Holika". In veertig dagen tijd wordt dan een grote brandstapel gemaakt rondom het jonge plantje. 's Avonds komt de pandit, de priester, om het plantje te zegenen. Hij legt een bloem bij de plant en geeft de plant de zegen zodat ie zal zorgen voor een mooi nieuw begin. Dan haalt hij een oude verdorde tak uit de plant vandaan en pakt de plant uit de brandstapel. De plant staat voor al het goede van de lente. Het kwade, de stapel hout, blijft dan over. Deze wordt in brand gestoken.Bij de brandende stapel wordt gebeden en de mensen zingen over de goede macht die gewonnen heeft van de kwade. Het zingen kan de hele nacht doorgaan. Als de stapel helemaal is verbrand en de as is afgekoeld, dat is meestal de volgende ochtend, begint het Holifeest. De mensen komen weer naar de plek van de brandstapel en beginnen elkaar te bekogelen met gekleurd poeder en parfum. Het is een kleurig gezicht, net zoals de natuur in de lente heel kleurig is. Er worden lekkere koekjes gebakken, een soort oliebollen, en mensen gaan bij elkaar op bezoek.Als je bij iemand op bezoek gaat, krijg je ook weer gekleurd poeder op je gezicht en iedereen wenst elkaar "Sub Holi!", zoiets als: "gelukkig nieuwjaar!". En er wordt weer vrolijk muziek gemaakt.