Het is warm, zacht, waterafstotend en ook nog eens hypoallergeen: alpacawol! Het lijkt op schapenwol, maar het is zachter omdat de vezels hol zijn. Het bevat ook geen lanoline een natuurlijke was in schapenwol waar sommige mensen allergisch voor zijn. De alpaca is een soort lama uit Zuid-Amerika. Alpaca's heb je in 22 verschillende kleuren, van het puurste wit via allerlei tinten beige, bruin en grijs...tot pikzwart! Fokkers scheren de Alpaca’s en verkopen de ruwe wol of sturen het naar de fabriek, die er garen van maakt. Wit garen is het meest gewild, want dat kun je in elke gewenste kleur verven.
Voor de ruwe wol verkocht wordt, halen de fokkers er de restjes hooi, blaadjes en andere verontreinigingen uit.
Zodra het de fabriek binnenkomt wordt het een aantal keer grondig gewassen. Nadat de ruwe wol gedroogd is, gaat het per lopende band naar de separator. Een rol met scherpe tanden trekt de wol uit elkaar. Dat heet 'de vezels openen'. Daarna worden de vezels naar een zogeheten 'separatiekast' geblazen. Als het wolvlies geopend is
kan de machine uit en besproeien ze de vezels grondig met een wasverzachter. Dat laten ze een nachtje intrekken, zodat er bij de volgende stap geen statische elektriciteit wordt opgewekt. De vezelscheider kamt de wol, met een aantal rollers met hele fijne tanden. Dit trekt tegelijkertijd de vezels recht en sorteert ze op kwaliteit.
De eerste set rollers haalt de laatste restjes vuil weg
en de tweede set verwijdert de grofste vezels zodat alleen de superfijne vezels overblijven. De volgende stap is het verdelen van de fijne vezels in bollen van gelijk gewicht. Het gewicht verschilt, afhankelijk van de kwaliteit die de volgende machine, de kaarder, gaat verwerken.
Een fijnere vezel vereist zwaardere bollen. De lopende band die naar de kaarder voert is verdeeld in secties. In elke sectie gaat een bol. Door deze gelijkmatige invoer komt aan er de andere kant een gelijkmatig product uit, een streng. In de kaarder worden de strengen met kammen over een trommel gespannen zodat ze netjes naast elkaar komen te liggen. Zo ontstaat een dunne, platte laag van vezels. Die laag is goed geschikt om dekens en dekbedden mee te vullen. Door hem heet te wassen maak je er vilt van. De laag kan ook verwerkt worden als kamwol, een lange, dikke vezeldraad die mensen met de hand tot garen spinnen. Ze doen dat hier in de fabriek met snelle machines die fabrieksgaren maken. Het kamwol wordt al draaiende gesponnen tot een lange draad zodat alle vezels, die nu in de lengte liggen, stevig in elkaar grijpen. Om zogeheten wolgaren te maken gaat de kamwol direct naar een spinner. Maar om zogeheten fijngaren te maken moet deze machine, een trekframe, eerst twee of meer strengen wolgaren netjes samenvoegen. Hoe fijner het garen, hoe vaker het wolgaren door het trekframe moet. Uiteindelijk komen de strengen samen in de spinner die elke draad op hoge snelheid ronddraait en er tegelijkertijd aan trekt. De volgende machine, de twijner, maakt het garen door de losse draden in tegenovergestelde richting in elkaar te vlechten. Hoe meer strengen, hoe steviger. De spinnerij maakt verschillende kwaliteiten garen - van stevig en zwaar tot zijdezacht - door de hoeveelheid vezels en de spinsnelheid aan te passen. De klossen garen gaan nu op een strengwinder. Een streng bestaat uit garen dat is opgerold. Ze stellen de machine in op een bepaalde lengte garen. Als hij stopt, binden ze de streng aan twee kanten vast, en halen 'm eraf. Dan kan het garen geverfd worden, als de klant dat wil. Soms wordt de wol direct na het wassen al geverfd, dus nog voordat het tot draad wordt gesponnen. De laatste stap is het bolletje met de hand dicht te knoppen. Ze kunnen het in allerlei vormen opwinden. Warm en waterafstotend. Deze zijdezachte alpaca-wol kan nu gebreid of geweven worden tot een warme sjaal of muts.