De verrekijker, of te wel de telescoop, werd in 1608 ontwikkeld in Zeeland. De Middelburgse lenzenslijper Hans Lippershey plaatste 2 geslepen lenzen in een koperen buis, die ervoor zorgen dat alles wat je door die koperen buis bekijkt dichterbij lijkt. Al snel neemt de Italiaan Galileo Galileo het stokje van hem over. Het lijkt hem aanvankelijk vooral handig bij het oorlogvoeren, maar als hij in 1609 de kijker verbetert, gaat hij er de sterrenhemel mee onderzoeken. Die blijkt heel anders te zijn dan het blote oog doet vermoeden. De maan was geen gladde bal maar blijkt vol met kraters te zitten. De Melkweg bleek geen witte band aan de hemel, maar een verzameling losse sterren. En het middelpunt van ons zonnestelsel bleek niet de aarde, maar de zon. De Nederlandse geleerde Christiaan Huygens neemt het stokje weer van Galileo over en ontwikkelt de telescoop nog verder. Hij ontdekt dat de planeet Saturnus ringen en een maan heeft. Hoewel hij waarschijnlijk nooit een Alien in zijn lens heeft gehad, geloofde Huygens in buitenaards leven. Hij wordt daarom gezien als 1 van de eerste Science-fiction auteurs. Sindsdien zijn telescopen steeds krachtiger geworden en worden er steeds nieuwe hemellichamen ontdekt.