De teksten van de eerste Christelijke Bijbel zijn geschreven in het Grieks, Aramees en Hebreeuws. De Duitse theoloog Maarten Luther vertaalt in 1517 de Bijbel naar het Duits. En daarvan worden enkele delen vertaald naar het Nederlands. In die tijd kunnen er in de Lage Landen nog maar weinig mensen lezen en schrijven. Maar door de opkomst van de burgerij neemt de geletterdheid toe. De protestantse kerk wil dat de oorspronkelijke Bijbel vertaald wordt naar het Nederlands. Dit gebeurt in 1618 na een belangrijke kerkelijke vergadering, de Synode van Dordrecht. Omdat deze vertaling wordt gefinancierd door de Staten-Generaal krijgt deze de naam ‘Statenbijbel’. De Statenvertaling wordt in alle zeven provincies van de Republiek gebruikt en gelezen. Tegenwoordig is er een herziene versie, maar nog steeds is de Statenbijbel de belangrijkste Nederlandse vertaling van de Bijbel.