Na de Tweede Wereldoorlog is Nederland totaal ontwricht. Vijf jaren aan bezetting laten diepe wonden achter. Er heerst een enorme woningnood. Men besluit om niet bij de pakken neer te gaan zitten, maar de schouders eronder te zetten en het land opnieuw op te bouwen. Er wordt een centraal planningsapparaat gevormd dat het land vormgeeft rondom modernistische idealen van licht, lucht en ruimte. In die tijd wonen nog veel mensen in de stad, maar door de groeiende welvaart, nieuwe wegen en betere treinverbindingen, kiezen steeds meer mensen om buiten de stad te gaan wonen.
Ze willen graag een huis met een tuintje. Om deze suburbanisatie in banen te leiden worden groeikernen aangewezen zoals Zoetermeer en Nieuwegein. Terwijl de steden leeglopen en vervallen, vult het buitengebied zich in hoog tempo met nieuwe woonwijken en bedrijvenparken. De steden die zitten met een centrum dat begint te verpauperen. Ze komen met ingrijpende stadsvernieuwingsprojecten om het centrum leefbaar te houden. De historische binnenstad zoals hier in Deventer wordt opgeknapt en de gaten die worden opgevuld met gebouwen die passen binnen de stijl van het centrum. Daarnaast wordt er nagedacht over nieuwe manieren van collectief wonen. Men bedenkt nieuwe wijken met zogenaamde boomstructuur, bestaande uit kronkelende paadjes en hofjes. Ze noemen zo'n wijk ook wel een bloemkoolwijk. De afzonderlijke sub-wijkjes zijn als bloemkool oosjes verbonden met de hoofdwegen. Dit soort wijk structuren zijn in die tijd internationale trendsetters op het gebied van wonen in collectiviteit.