In het orkest spelen heel veel kinderen samen op allemaal verschillende soorten instrumenten, zoals een viool, dwarsfluit, een contrabas. De fagot. Een hoorn. En nog een viool.
Voordat het orkest begint met oefenen, moet iedereen zijn instrument op de goede toonhoogte brengen. Dat heet stemmen. Daan stemt zijn viool met een apparaatje waarop hij kan zien of zijn viool precies de goede toon heeft. Zo kan hij zeker niet vals spelen. De repetitie kan beginnen!
Dirigent: “Wij komen elke week bij elkaar en we hebben allemaal dezelfde muziek, dat studeren ze dan thuis en op de wekelijkse repetitie studeren we daaraan. De eerste keer dat we samen zo’n stuk spelen klinkt het echt nog niet goed, maar als we samen zo’n paar weken bezig zijn wordt het een mooi stuk. En met dat dirigeren hou je ze goed bij elkaar en zo horen ze zelf dat het steeds mooier wordt dus ze gaan ook, ze gaan het heel geconcentreerd doen.
Voice-over: “Otto is de dirigent van het jeugdorkest.”
Dirigent: “Met deze hand waar ik het stokje in heb, kan ik het tempo aangeven. Luister maar wat er gebeurt. Ik kan langzaam beginnen en als ik wil dat het sneller gaat dan ga ik sneller, zie je ‘t, dan gaan ze mee. Ik kan ook aan ze vragen, bijvoorbeeld deze groep, de cellogroep, om die heel sterk te laten spelen terwijl de andere kinderen aan die kant juist heel zachtjes te laten spelen, dan klinkt het als volgt. En nou wil ik dat de violisten die meer aan die kant zitten veel sterker spelen en dan doe ik hier wat zachter en dan.
En dan bijvoorbeeld de fluitisten, zitten daar, en de piccolospelers, die mogen nu heel hard spelen, dan gaat ’t als volgt. En dan klinkt het weer heel anders als zij sterker spelen. En dat doe ik allemaal met m’n handen.